Uitstapjes in Nederland.
Door H.A. Banning.
Groningen. - III.
In de provincie Groningen wordt thans een groot werk tot stand gebracht, namelijk een nieuw kanaal tusschen de hoofdstad en de oude vesting Delfzijl, om een verbeterd verkeer met de Noordzee te hebber, iets wat veel kan bijdragen tot den bloei der scheepvaart.
Als men zich met de stoomboot van Groningen naar de pruisische havenstad Emden begeeft, alwaar, evenals in geheel Oost-Friesland, nog vrij goed hollandsch wordt gesproken, maakt men kennis met twee plaatsen, die in de geschiedenis van ons vaderland een vrij belangrijke rol hebben gespeeld. Wanneer Appingedam ontstaan is, kan niet met zekerheid gezegd worden, doch 't is zeker dat daar reeds in het midden der XIIIe eeuw een kerk stond die met een toren prijkte. Een eeuw later zat het stadje stevig in zijne muuren en wallen, die het dan ook hoog noodig had, want, gelijk een oud kroniek-schrijver zich uitdrukt: ‘Dit stedeken is niet vrij geweest van de miseryen der troubelen.’
Gedurende de Saksische beroeringen had Appingedam zeer veel van de oorlogsrampen te verduren. In het jaar 1500 belegerden de Groningers de stad langen tijd tevergeefs, doch veertien jaren later werd zij door den hertog van Saksen stormenderhand ingenomen. Het bloedbad dat daar toen werd aangericht, moet vreeselijk zijn geweest. Sommige geschiedschrijvers zeggen zelfs dat niet minder dan elfhonderd menschen ter slachtbank gevoerd werden. Kort daarna viel zij weder in andere handen en toen werden de vestingwerken geslecht.
Er zijn menschen die nooit den moed opgeven al valt hun ook het eene ongeluk op het andere te beurt. Dat is loffelijk, want het bewijst een geestkracht die maar zeer zelden onbeloond blijft.
Met Appingedam ging het even zoo. Er was op afschuwelijke wijze gemoord en geplunderd, geen huis was vrij gebleven van de ‘miseryen der troubelen,’ er bestond geen gezin dat niet om een doode treurde. Met vernieuwden ijver ging men echter aan het werk, om op te richten wat omver gehaald, en te herstellen wat vernield was. Een stad als Appingedam had in dien tijd evenveel behoefte aan vestingwerken als een schipper aan een zuidwester, als een haan aan zijn sporen, want de vijandelijke troepen kwamen soms als donderbuien opzetten en men moest altijd op zijn qui vive zijn. Desniettemin viel haar in 1536 nogmaals hetzelfde lot te beurt. George Schenk van Tautenburg nam haar toen op zeer harde voorwaarden in bezit. Men zegt, dat reeds bevel was gegeven om haar geheel te verwoesten en het moet ook gezegd worden, dat binnen hare wallen niet weinig kwaad gebroeid was; zij ontkwam echter het groote gevaar, ofschoon de nieuwe vestingwerken moesten vallen; zij zijn sinds dien tijd niet meer opgerezen.
Appingedam is toen een vlek geworden doch het heeft zich daarover niet te beklagen gehad, want sinds dien tijd is de bloei meer en meer toegenomen. Het telt thans ruim 4000 inwoners, ofschoon slechts de helft in de kom der gemeente woont. De gunstige ligging heeft daartoe veel bijgedragen. Het ligt aan de vaart en niet minder dan zeven groote wegen loopen van daar naar de omliggende rijke dorpen.
De tweede merkwaardige plaats is Delfzijl. Deze vesting ligt ruim vijf uren van Groningen, in den noordoostelijken hoek van ons vaderland, ter plaatse waar het Damsterdiep zich in de Eems ontlast, 't Was in de XVe eeuw, gedurende de meergemelde saksische beroeringen, dat daar een zoogenaamd blokhuis werd gesticht, ter beveiliging der belangrijke waterwerken; dat blokhuis heette reeds Delfzijl. De hertog van Alva wilde daar ter plaatse een stad bouwen om den mond van de Eems te kunnen sluiten en daardoor Embden in bedwang te houden, doch dat plan is niet tot uitvoering gekomen. Er werden intusschen in het jaar 1572 twee kleine schansen aangelegd en tijdens de onlusten die in het laatst der XVIIe eeuw Groningen en Ommelanden teisterden, bracht de vermaarde Coehoorn Delfzijl in den tegenwoordigen staat.
Toen in 1813 onze onafhankelijkeheid werd bevechten en de bonapartistische overheersching een einde nam, bleef Delfzijl het langst in het bezit der Franschen. Gedurende een half jaar werd de vesting door de burgers van Groningen en gewapende landlieden ingesloten; de Franschen deden wel herhaaldelijk uitvallen, doch werden met bebloede koppen teruggeslagen en moesten zich eindelijk op den 23en Mei 1814 overgeven.
Delfzijl herinnert ook nog aan een zeer merkwaardig feit waaraan de naam van onzen grooten zeeheld, de Ruiter verbonden is. In 't jaar 1665 liep namelijk die admiraal daar de haven binnen met de gansche west-indische vloot en vijf engelsche schepen, die buit gemaakt waren. Al het beleid van den kloeken admiraal was noodig geweest om de vloot, waarop de Brit vlamde, te behouden, maar hij bracht haar veilig binnen Delfzijl en kon den rijken buit daar doen ontschepen om hem zoodoende verder naar Holland te vervoeren.
Dat zou thans niet meer mogelijk zijn, ook al mochten wij ons nog verheugen in zeehelden als de Ruiter, want thans is de stroom daar vol banken, die het binnenkomen der groote schepen zeer bemoeielijken.
Delfzijl heeft ongeveer 2000 inwoners, doch de eigenlijke gemeente telt met de onderhoorige dorpen een bevolking van 5000 burgers, die voornamelijk hun bestaan vinden in den landbouw, de veeteelt en de scheepvaart. Het getal Katholieken is zeer klein en overtreft slechts weinig dat der Israëlieten, zoodat de Protestanten daar de overgroote meerderheid uitmaken.
't Is bekend dat de bewoners van Delfzijl van oudsher in geen goeden reuk hebben gestaan ten opzichte der strandrooverij. Of dit al of niet verdiend is, durf ik niet betwisten, want men moet niet uit het oog verliezen dat de wereld vol is van booze tongen. Zooveel is intusschen zeker dat de Delfzijlers en de Appingedammers elkander geen goed hart toedragen; er schijnt daar nog iets te zijn overgebleven van de veete der Schieringers en Vetkoopers. Dit is trouwens niets ongewoons; men zou in ons land verschillende steden kunnen opnoemen die elkander, zooals men wel eens zegt, het licht in de oogen benijden; vooral bij den aanleg der spoorwegen is het gebleken dat het ras der Schieringers en Vetkoopers nog lang niet uitgestorven is.
't Is nu wel aan te nemen dat in de beide zuster-steden menschen wonen, die elkander hartelijk liefhebben en alle goeds wenschen, zij zijn wellicht bij honderden te tellen, doch dat de veete werkelijk bestaat, getuigt het volgende:
In de barge tusschen beide genoemde plaatsen zitten eenige jongelieden uit Delfzijl en ook een bejaard man uit Appingedam. De jongelingen vermaken zich ten koste van den ouden man, die echter dood bedaard zijn ‘piepe’ blijft rooken. Eindelijk zegt een hunner:
Heste 't hört dat de Appingedammers feest gaon höllen?’Ga naar voetnoot(1)
‘Waoveur?Ga naar voetnoot(2)
‘Zij ebben tiding kregen dat de eerste Appingedammer in den émel kommen is, dat was zien leven lang nog neit hört.’
Er ging een luid geschater onder de jongelieden op.
De oude man nam toen zijn pijp uit den mond, en zich tot den spreker wendende, zeide hij:
‘Dou bist 'n aordege kurendriver.Ga naar voetnoot(3) Maor weisteGa naar voetnoot(4) me nou ook te zeggen of die Appingedammer in den émelGa naar voetnoot(5) bleven is? ‘
‘Zol hij 't dan daor ook nog neit uuthollenGa naar voetnoot(6) kunnen?’
'k Weit neit, maor de Delfzilers hebben 't nog neit zoo ver brocht, daor kanste op rekenen. Eins is zoo'n vent, die van alle landmarken toes was, op 'n slinkse meneirGa naar voetnoot(7) in den émel angeland, omdat ie den portier oppe kare nomenGa naar voetnoot(8) had. Dat was 'n levend, want ie wol er neit meer uut. Tou gongen ze an 't prakkezeiren wat ze mit die gemeine schobbejak anvargen sollen. Ze naomen em bi de kranshaoken,Ga naar voetnoot(9)
D'ander viet 'm bi de keel,
Maor 'n Appingedammer, die wist wat vlais ie in de koepe ad,Ga naar voetnoot(12) zeî: laot dat maor an mi over, ik zal 'm wel klain krigen,Ga naar voetnoot(13) want as ie hört dat er wat veur 't mes valt, lopt ie van zulf in de faik.Ga naar voetnoot(14)
Tou brocht ie zien anden an zien mond en ruipGa naar voetnoot(15) oet al zien macht: Daor is 'n schip gestrand! en kiek, de Delfziler luipGa naar voetnoot(16) zoo hard ie kon den émel oet. Dat was de eerste en leste Delfziler, die ooit in zien leven den émel zein et.’Ga naar voetnoot(17)
Nergens heeft de stad Groningen in de laatste jaren meer veranderingen ondergaan dan buiten de Heerepoort. De weg naar het sterre-