De Belgische Illustratie. Jaargang 5
(1872-1873)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijUitstapjes in Nederland.
| |
[pagina 387]
| |
Bij 't ooge ZömmerhuusGa naar voetnoot(1)?... Nou weit ik 't; dien snaarskeGa naar voetnoot(2) woont nog daar in oes. Wel mien tied, dan zin we ölle vrundinnen. Weiste nog wel dâ we vrouger met scheuvelloopenGa naar voetnoot(3) zo'n plezeir adden?’ ‘Dat leuf 'k, naar de Leik, nè!’Ga naar voetnoot(4) met de Leikelak op 't eufdGa naar voetnoot(5) De beide ‘öle vrundinnen’ lachten eens hartelijk over de pret van vroegere dagen. Nu ontspon zich een gesprek dat ik niet in staat ben weêr te geven; mijne lezers moeten zich dus met deze gebrekkige proeve vergenoegen.
Groningen is een zeer merkwaardige stad, zoowel om hare geschiedenis als om haar regelmatigen bouw, prachtige pleinen en breede straten. Zij is de aanzienlijkste plaats onzer noordelijke provinciën, en begint, wat bloei en welvaart betreft, de voornaamste steden van ons land naar de kroon te dingen. Haar ontstaan dagteekent uit onze eerste eeuwen, doch ofschoon zij alle recht heeft om zich een der oudste steden des lands te noemen is het niet mogelijk den oorsprong van haar ontstaan op te geven. Er is wel meermalen beweerd dat de romeinsche veldheer Corbulo in 't jaar 48 bij den Hondsrug eene sterkte zou hebben opgeworpen, die als de wieg en bakermat van Groningen moet worden beschouwd, doch die bewering houdt geen steek, zij kan niet met voldoende bewijzen worden gestaafd. Men noemt ook Grunius, een trojaansch edelman als de stichter der stad. Friesche historieschrijvers zeggen dat Grunius de zoon was van Gailo, die volgens een oud kroniekschrijver ‘de over-bestevader’ zou zijn geweest van Friso ‘van wien 't geheele landt den naem schijnt te voeren.’ Hoe dit ook moge zijn, Groningen is zeer oud en bloeide reeds in de middeleeuwen door scheepvaart en uitgebreiden handel. De XIIe was nog nauwelijks aangebroken toen die stad reeds een omwalling van baksteen kreeg, wat in dien tijd waarlijk geen kleinigheid was. Zij werd met een diepe gracht omgeven en op hare muren prijkten sterke torens. Ofschoon de Groningers van dezen tijd wel niet zouden treuren wanneer die muren van baksteen en de fondamenten der oude torens alsmede de poorten onder het geweld van den moker bezweken, heeft toch Groningen ongetwijfeld zijn bestaan en bloei aan die sterke omwalling te danken, want hun voorouders waren wel zeer dappere luî, maar, zooals men 't noemt, ook kort aangebonden, zij lagen bij de minste oneenigheid met elkander overhoop en dan moest door de wapens beslist worden wie aan het langste ‘ende zou blieven.’ Ook het recht om een eigen korenmaat te voeren, 't welk Groningen reeds in 1116 bezat, bewijst dat die stad toen reeds grooten invloed op den handel bezat; zij was dan ook reeds in 1284 onder de Hanzesteden opgenomen. Men moet intusschen wel in 't oog houden dat het toenmalige ‘Groeninghen’ met zijn muren van baksteen lang zoo groot niet was als de tegenwoordige hoofdstad der provincie. In het begin der XVIIe eeuw is de stad meer dan de helft vergroot en met 17 bolwerken versterkt. De oude bolwerken zoowel als de nieuwe hebben 't meermalen hard te verantwoorden gehad. Vooral tijdens het getwist der Schieringers en Vetkoopers werd hardnekkig gestreden. De eigenlijke Groningers hielden 't met de Schieringers, terwijl de Vetkoopers door de zoogenaamde Ommelanden begunstigd werden; hieruit ontstonden altijd nieuwe oorlogen en belegeringen, die eerst een einde namen toen Groningen de kasteelen van de edelen der Vetkoopers verwoestte en zich van het Oldambt meester maakte. Ook in latere eeuwen heeft Groningen veel te doorstaan gehad, men denke slechts aan de bekende belegering door prins Maurits en die van 1672. De Groningers zijn altijd vechtersbazen geweest, zij hebben dit met de Friesen gemeen; trouwens 't is vooral in het noordelijk en oostelijk gedeelte der provincie zeer goed te bespeuren dat zij van dezelfde afstamming zijn als hunne naburen, de Friesen. Op een vooruitstekenden hoek der Oude Kijk in 't Jatstraat (ôle Kiekendiestrade) ziet men nog in den gevel van een huis een zeer nijdige, democratische kop van een man met het onderschrift ‘Ick kiek noch in 't.’ Deze steen zinspeelt op de belegering van 1672. Het onderschrift wil eigenlijk zeggen: ik kijk nog in 't gat (de haven) en moest te kennen geven dat de bewoners geen vrees koesterden zoolang het gat (de haven) nog vrij en onbelemmerd was. Al ligt ook de oorsprong van Groningen in 't duister, 't is zeker dat zij, die zich daar het eerst hebben neêrgezet, zeer goed wisten wat zij deden. De stad ligt aan het riviertje de Aa, aan den voet van den zoogenaamden Hondsrug, zoodat hare hooge ligging reeds in de oudste tijden tot een toevluchtsoord voor de bewoners strekte tegen de overstroomingen, die toen veelvuldig plaats hadden. Men kan zich van die natuurlijk gunstige ligging het best overtuigen wanneer men het gehucht Helpen, of Helpman, (de Groningers zeggen Elpen) ongeveer een half uur buiten de Heerepoort, bezoekt. Daar is men op de helling van den Hondsrug, het oog waart er onbelemmerd over de uitgestrekte velden, die aanmerkelijk lager liggen dan de grond waarop de stad gebouwd is. Groningen is - ten minste sedert de uitbreiding in de XVIIe eeuw - altijd een fraaie stad geweest. Er is geen plaats in ons land aan te wijzen zoo regelmatig, zoo ruim, zoo luchtig gebouwd. In de oude stad vindt men de Breede- of Groote Markt, het meest uitgebreide marktplein in geheel ons vaderland, alsmede de daarmede schier onmiddellijk verbonden Vischmarkt. Deze beide pleinen vormen als 't ware het middelpunt van een ster, welker stralen uit achttien straten bestaan, die van dat middelpunt gedeeltelijk tot aan de buitenzijden der stad voeren. Zoo was Groningen reeds vóór twee eeuwen, doch zij die deze stad gedurende een reeks van jaren niet hebben bezocht, herkennen haar nog nauwelijks, uithoofde van de verbazende verbouwingen en verfraaiingen, die daar hebben plaats gehad en nog voortdurend plaats grijpen. 't Is, helaas! een betreurenswaardige gewoonte onder onze landgenooten dat zij hunne reislust en weetgierigheid altijd uitsluitend in het buitenland gaan bevredigen, want zij blijven geheel onbekend met de merkwaardige en fraaie steden in het eigen vaderland. Over 't algemeen is het Noorden van ons land al zeer weinig bekend en zij zijn bij duizenden onder ons te tellen die in de meening verkeeren dat Groningen een vrij onbeduidende vestingstad is, waar wel ‘dik daiten zitten,’ maar geen vooruitgang heerscht. Hoe bedriegen zij zich! De stad Groningen is niet slechts de koningin van het Noorden, maar zij wedijvert in fraaiheid, in bloei, in vooruitgang met de meeste onzer steden. Afgezien van de fraaie natuur en de heerlijke wandelingen, die ‘s-Gravenhage, Utrecht, Arnhem en Haarlem omgeven, durf ik gerust zeggen dat geen enkele stad in ons land zulk een voortreffelijken indruk teweegbrengt als Groningen. Nergens vindt men zulke breede en regelmatige straten, zulke voortreffelijke openbare gebouwen en prachtige reeks van winkelhuizen. Wanneer men de reusachtige magazijnen van manufacturen en andere koopwaren op de zoogenaamde Vischmarkt en ‘tusschen de beide markten’ ziet, meent men in Amsterdam te zijn verplaatst. De gebouwen die daar prijken, munten uit door schoonheid van architectuur en rijkdom, en men gelooft nauwelijks dat men zich in een provincie-stad bevindt wanneer men het gewoel en de bedrijvigheid, die daar heerschen, in rekening brengt. Vooral in den avond is een wandeling door een gedeelte der stad zeer aan te bevelen, want men vindt schier nergens in ons land zulk eene schitterende gasverlichting. Op de Vischmarkt o.a. prijken twee reusachtige candelabres, die daar als het ware den nacht tot dag maken. Een straat als de Heerestraat zal men tevergeefs in een onzer vaderlandsche steden zoeken, niet slechts om hare lengte en breedte, maar ook om de kostelijke en elegante winkels en prachtige particuliere woningen die men daar vindt. 't Mag zijn dat de heuveling - uithoofde van den Hondsrug, waarop zij gedeeltelijk gebouwd is - niet gewenscht mag worden genoemd, zij geeft toch aan die straat een pittoresk aanzien. Sedert het verkeer met den spoortrein geopend is en de villa's op de bekoorlijke wandeling naar het sterrenbosch als uit den grond verrijzen, is het verkeer in die straat buitengewoon toegenomen. Op de Zondagen vooral heerscht daar een levendigheid en gewoel als tusschen ‘s-Gravenhage en Scheveningen. De vreemdeling, die van het station langs de Heerestraat op beide genoemde markten komt, zal zich nauwelijks kunnen voorstellen dat hij zich in een stad van nog geen veertigduizend zielen bevindt. 't Is waar dat de schoonheid der stad voornamelijk moet worden gezocht in de regelmatigheid waarmede zij oorspronkelijk werd gebouwd, doch de buitengewone bloei van handel en nering is te danken aan hare voordeelige ligging, aan den rijkdom van den bodem uren en uren ver in den omtrek, en het moet gezegd worden dat de nijvere en degelijke bevolking die voordeelige ligging voortreffelijk in haar voordeel heeft weten te exploiteeren. Voor granen en vooral voor koolzaad is Groningen een der beste marktplaatsen. Op meergenoemde Vischmarkt werd dan ook in 1865 een nieuwe korenbeurs gebouwd, die werkelijk een sieraad der stad mag worden genoemd. Het voorgedeelte van dit gebouw, in corinthischen stijl opgetrokken, heeft twee verdiepingen, het achterste gedeelte, de eigenlijke beurs bestaat hoofdzakelijk uit glas en ijzer. In een volgend nommer zal de lezer een afbeelding der nieuwe beurs vinden. Ook in het nieuwe gedeelte der stad zijn voortreffelijke straten en pleinen, zooals b.v. de Ossenmarkt, een langwerpig vierkant plein, in 't rond met een dubbele rei lindeboomen beplant en omringd door zeer aanzienlijke en fraaie gebouwen. Op het beplante gedeelte staat het bekende instituut voor doofstommen, alsmede het wit marmeren gedenkteeken van den stichter H.D. Guyot. Door de drie grachten welke Groningen, in vereeniging met het gegraven Zuiderdiep, doorsnijden vormt de zoogenaamde oude stad een eiland. Over deze grachten liggen een aantal bruggen, hier bogen genoemd. Als een bewijs dat de Groningers niet met de afbrekingswoede zijn behept, die men elders te betreuren heeft, diene de gravure op de eerste pagina, de Boteringeboog voorstellende. Deze brug, die in 1703 werd gelegd, munt uit door stoutheid en sierlijkheid, want bij een wijdte van 10 en een breedte van 6,5 meter heeft het metselwerk in het midden van den boog nauwelijks 27 centimeter dikte; 't schijnt bijna onmogelijk dat zij het gewicht van vrachtkarren en andere voertuigen kan dragen. (Wordt vervolgd). | |
[pagina 388]
| |
DE SCHOONE PAGE.
| |
[pagina 389]
| |
DE DAG VAN HET OVERLIJDEN.
|
|