voeters op de belastingsbiljetten figureeren, men hoort zoo druk niet meer gewagen ran honden als die van Floris V welke op den grafzerk van zijn meester den hongerdood stierf, en die van den prins Willem I welke zijn heer 't leven redde. Eer zal er thans geroemd worden op een hond als die van Alcibiades welke zijn baas zonder dagblad-annonces in groote opspraak bracht. Deze dandy der oudheid die om heel Athene van zich te doen spreken zijn hond een groot gedeelte van den staart afsneed, zal wel weinig om den blaffer gegeven hebben, misschien moest ook hij belasting voor hem betalen.
Met het losgescheurde touw nog om den nek staat daar op de derde gravure van dit nommer, het arm, vergeten dier welks eigenaar vertrokken is.
Het effect der schilderij mag goed geslaagd worden genoemd, geheel de attentie van den beschouwer wordt getrokken naar hetgeen weg is en wijl dit voorgoed is verdwenen, keert de blik terug naar hetgeen achterblijft: de hond die meteen te water gaat, de verlatene reede, het verwarde en het leege dat zij achterlieten die heen zijn.