[Nummer 47]
Pater De Smet.
Een hoogst verdienstelijk priester, een man vol van waarlijk apostolischen geest, pater de Smet, is overleden. Meer dan gewone lof en roem zullen zijn nagedachtenis omstralen, al zullen ook zijn verdiensten wel voor 't grootst gedeelte aan 't publiek verborgen blijven, in tegenstelling met de faam van andere groote mannen, die meer geschitterd hebben doch minder uitwerkten.
PATER DE SMET.
Wat heeft het westelijk Amerika niet aan hem te danken? Zoovele van de wilde, zwervende stammen, waartegen een der zich beschaafd noemende regeeringen geen andere politiek scheen te kennen dan hen te exploiteeren of als buffels op te jagen, heeft hij, de missionaris, wien zoo weinig stoffelijke middelen ten dienste stonden, herschapen in vreedzame, ordelievende volken die een vergelijking kunnen doorstaan met de beschaafdste van Europa.
Veertig jaren lang heeft de beroemde missionaris onvermoeid en onverdeeld zich gewijd aan het werk der missiën in het verre Westen.
Als zoovele anderen heeft hij vaderland en naaste betrekkingen moeten vaarwelzeggen en waarom? Om in de woeste bosschen en prairieën rond te dolen, geheel het gebied der Rotsgebergten te doorreizen, zich te wagen in streken waar misschien vóór hem geen blanke nog den voet had gezet, en daar aan de bekeering der Indianen onverpoosd te arbeiden.
Ons vaderland mag hem onder zijn verdienstelijkste zonen noemen. Te Dendermonde in Vlaanderen geboren, den 31 Januari 1801, verliet de jeugdige de Smet op een en twintigjarigen leeftijd het klein-seminarie van Mechelen en vertrok in gezelschap van zijn landgenoot, den eerw. heer Nerincx, missionaris in Kentucky, naar Holland om te Texel aan boord te gaan van de Columbus die hem voor 't eerst naar de Nieuwe Wereld, het veld waar hij zoo glansvolle lauweren mocht vergaren, zou overvoeren.
In het noviciaat der Jezuiëten te Georgetown in Columbia voltooide de ijverige student zijn opleiding. Weldra ving hij met kracht zijn studiën in de pbilosophie en theologie aan. In 1827 ontving hij de priesterlijke wijding en werd vervolgens door zijn oversten naar verschillende missiën, St. Charles, Portage, Dardenne, St. Ferdinand gezonden waar hij gedurende drie jaren reeds blijken gaf van hetgeen hij eenmaal zijn zoude.
Zijn gezondheid had geleden onder den druk der werkzaamheden en om die te herstellen, was een kort verblijf in zijn vaderland voldoende, waarna hij wederom naar Amerika toog om, volgens het verlangen zijner oversten, zich als de bode des heils onder de indiaansche stammen te begeven.
Van af dien tijd was hij de groote weldoener, de vader der Indianen.
Van 1838 tot 1871 was hij in den vollen zin des woords aanhoudend werkzaam aan het heil der Indianen en zoo hij niet te midden van hen verbleef, dan was het slechts om groote reizen te ondernemen en de noodige hulp op te sporen voor het groote werk der ontwikkeling en bevestiging van de talrijke missie-statiën die zijn ijver had gesticht.
Vorsten hadden de wijsheid 's mans grootheid en onmetelijken invloed te waardeeren. België's koning sierde zijn borst met het rid-