De wereld-tentoonstelling.
Weenen, Mei '73.
‘Niemand, die een huishouden heeft en niet goed bij kas is, behoeft er aan te denken met zijn vrouw en dochters naar Weenen te gaan,’ zegt de correspondent van de Times.
En inderdaad, er is veel van waar. Voor een ellendig dakkamertje betaalde een duitsch professor, in 't midden van April 2 fl. 5o kreutzer en op 't einde derzelfde maand werd de huur van zijn vertrekje reeds tot 9 fl. per dag opgeslagen.
Met het overige, wat men om te wonen en te leven noodig heeft, is het ten naasten bij al juist zoo gelegen.
Nu daarvoor heeft men dan ook de tentoonstelling gezien en weet, hoe er de hoofd- en hofstad der Habsburgers uitziet.
Wat dit laatste betreft: in vluchtige en algemeene trekken op de eerste plaats een paar woordjes.
Het tentoonstellingsgebouw bevindt zich niet verre van het Noorderstation in een boschrijk park bij de Leopoldstadt, het Prater geheeten.
Dat er in de nabijheid een macht hôtels zijn, laat zich begrijpen; toch is er geen doorslaande reden om juist in dien omtrek te verblijven. Alle wegen immers voeren naar het Prater, en waar de vreemdeling ook zijn kwartier kiest, door paardensporen en omnibussen wordt hij voor 10 à 15 kreutzer naar het tentoonstellingsgebouw gebracht.
De stad Weenen is gelegen in een schilderachtige vallei, aan de vereeniging van 't riviertje de Vienne en den Donau, aan den voet van het Kahlengebergte.
Weenen wordt verdeeld in negen districten of arrondissementen, namelijk: de eigenlijke stad, Leopolstadt, Landstrasse, Wieden, Margarethen, Mariahilf, Neubau, Jozefstad en Alsergrund.
Onder de voorname gebouwen munt vooral het keizerlijke paleis: de Hofburg, uit door de verscheidenheid van vorm, waarin al de bouwstijlen worden teruggevonden. De hoofdkerk, de Dom zu St. Stephan, door Hendrik II de Babenberg in 1144 gesticht, is een der schoonste gedenkteekenen van de middeleeuwsche kunst. Een dertigtal groote grafkelders bevinden zich onder de kerk en vormen er wegers de duizenden lijken, die er begraven liggen, een waar doodenrijk. In een dezer worden, sedert keizer Ferdinand II, de ingewanden van de leden der vorstelijke familie bewaard. Wat de monumenten betreft, ter herinnering van een of andere gebeurtenis opgericht, vindt men deze te Weenen veel minder dan in andere europeesche hoofdsteden. Aan openbare wandelplaatsen, tuinen, inrichtingen, casino's, musea, schilderij-galerijen is daarentegen geenszins gebrek.
Wat de geschiedenis der stad betreft, reeds in de tweede eeuw, komt zij voor als het romeinsche Vindabora. In 791 maakte Karel de Groote, na de Avaren verslagen te hebben, zich van Oostenrijk en de hoofdstad meester. Na verschillende lotswisselingen nam in 1276 Rudolf van Habsburg bezit van de stad, gaf Oostenrijk in 1283 aan zijn zoon Albrecht in leen en plaatste zoodoende het huis Habsburg op den troon van het hertogdom. In 1529 en in 1683 werd de stad door de Turken belegerd, en vooral deze laatste belegering, die door de heldhaftigheid van Johan Sobieski, koning der Polen, werd opgeheven beslaat een der roemrijkste bladzijden in de europeesche geschiedenis. In 1804 werd Oostenrijk tot een keizerrijk verheven; de hoofdstad deelde vervolgens meermalen in den voor- en onspoed door de vriendschappelijke of vijandelijke verhouding van Frankrijk veroorzaakt.
In vluchtige trekken hebt ge in 't bovenstaande de beantwoording der vraag: ‘Kennst du das Land?’ . . . ‘Kenst du das Haus? is nu een tweede en andere quaestie.
‘Das Haus? Auf Säulen ruht sein Dach!’ Wat namelijk het tentoonstellingsgebonw betreft is er weinig zoo veel besproken als zijn reusachtige ijzeren rotonde.
‘Deze rotonde is een triomf van techniek en bouwkundige bevalligheid,’ zegt de Times. De spanning van dezen koepel bedraagt meer dan 't dubbel van de grootste koepels der wereld. Zoo is o.a. de koepel van den St Paul III engelsche voeten, die van de St. Pieterskerk te Rome 156 voeten hoog, terwijl daarentegen de koepel van het tentoonstellingsgebouw in het Prater te Weenen 354 voet bedraagt.
De bouwmeester van dit reusachtig werk is de engelsche ingenieur Scott Russel, en gelijk zulks veelal met ongewone zaken het geval is, ontbrak het ook hem bij 't ontwerpen van zijn plan geenszins aan tegenkanting en bezwaren. De een beweerde, dat de bouw een onmogelijkheid was, een ander, dat, zoo 't onmogelijke geschied was, de koepel onmiddelijk zou instorten enz.
Noch 't een noch 't ander heeft plaats gehad en het grootsche, bevallige gebouw is een der voornaamste sieraden der tentoonstelling en vormt het middelgedeelte der gebouwen.
Het plan dezer gebouwen doet overigens, gelijk reeds door een bevoegd beoordeelaar gezegd is, deels aan een vischgraat denken, deels aan de inrichting van het Escuriaal. Van een reusachtige galerij, 905 meter lang en 25 breed, gaan op gelijke afstanden 16 rechthoekig daarop staande zijgaanderijen uit, die allen, luchtig en licht, 205 meters lang zijn. In vogelperspectief vormen zij eenigszins het geraamte van een visch. Aan weerszijden der galerij ontstaan aldus 24 aan drie zijden gesloten zijgalerijen, die dezelfde lengte hebben als de dwarsgalerijen en elk 35 meters breed zijn.