De God des vredes.
‘Heer Burgemeester, wie schaft raad
In 't dreigende verschiet!
Een samenzwering is gesmeed,
De Kabeljauwen staan gereed
En wijken voegt ons niet.
De vijand wapent zich alom,
En ieder kent zijn hoofd.
Reeds morgen, eer de zonne gloort,
Zijn al de Hoekschen uitgemoord:
Dat heeft het grauw beloofd.
Dus sprak tot Claas van Adrichem,
Den Hoekschen steeds getrouw,
Een poorter, die 't gevaar voorzag
Dat Haarlem dreigde, vóór de dag
In 't Oost weer rijzen zou.
Ga, (was het antwoord) spoed u voort,
Ontbied den voogd van 't slot.
Wij stellen ons tot tegenweer,
En met het dappre gildenheir
De nacht daalt over Haarlems vest
Want, schoon het uur tot rusten noodt,
Geen enkel, die zijne oogen sloot,
Niet één der burgerschaar.
De vrees of angst, de wrok of haat
Hier stijgt een smeekgebed omhoog,
Ginds bliksemt een wraakgierig oog,
Op bloed en moord belust.
De dagtoorts rijst met rossen gloed,
Het uur van strijden slaat:
Met dollen moordlust in het hart
Stroomt men te saam, ten strijd gehard,
Maar eensklaps klinkt: ‘Verraad!’
‘Verraad!’ dus buldert het gemeen,
‘Men trekt ons te gemoet’
- ‘Vooruit (is 't antwoord) kerft en slacht
Den vijand, thans in 't nauw gebracht,
En slurpt zijn hartebloed.’
Aan beide zijden groeit het tal
Van strijdbre mannen aan.
Men heft de bijlen, spant den boog,
Men haakt, de wraaklust in het oog,
Om 't strijdperk in te gaan.
Steeds dichter, dichter naast elkaâr,
Door woesten haat verblind;
De waapnen flikkren in de lucht,
Het wraakgeschreeuw verstikt den zucht
Van gade en weerloos kind.
Hoor! klinglend klinkt een altaarbel:
Een knaapje, teer en zoet,
Treedt biddend langs de drommen voort. -
Geen schrik heeft 't argloos hart verstoord,
Een tweede zwaait in zwierge bocht
Hem volgt een grijze Godsgezant
‘Ons Heer’ in de gezalfde hand,
Maar droevig staart zijn oog.
En droevig heft hij 't grijze hoofd,
En spreekt de krijgers aan:
‘Ach Broeders, spaart het burgerbloed!
Legt af den wrok, die in u woedt:
Wilt vreedzaam huiswaarts gaan.
Bij Jezus, dien ik draag, laat af!
Vergeeft elkanders schuld!
Vergeeft, gelijk het Christus deed
Toen Hij de wreedste smarten leed
| |