heeft bijgewoond. Zelfs de teekenstift van een Doré kan slechts een glimp daarvan aangeven.
Een Londenaar die het schouwspel van 't begin tot het einde aanzag, waagt er een beschrijving van met het een en ander daaruit aan te stippen.
HET BRUIDSKLEED DER WEDUWE.
Luister, het schot valt. De geheele menschenmassa rijst op: een doffe, volle stemmenklank rolt langs de boorden van de rivier. Een schok van spannende verwachting doorloopt de twee à driehonderd duizend man die langs de oevers zich hebben geschaard om de vlugheid van eenige studenten te zien. Brutale nieuwsgierigen nemen muren bij bestorming in, vermeesteren voor zich een plaats in booten, hijschen zich zelven op de schouders van hun buurman.
Zij komen! In de verre verte vernemen wij het luide gejuich, dat door het zware en als een bas dreunende gemompel van afwachtende attentie onder het terras, waarop wij ons bevinden, geaccompagneerd wordt. Uit het nevelachtige waar de oevers zich krommen, aan gene zij van de brug, rollen echo's van de wilde opgewektheid die in de breede en diepe rijen der toeschouwers trilt.
Daar zijn ze! Te midden van dol geroep, te midden eener sneeuwjacht wuivende zakdoeken en van de razende kreten van wedders met purperkleurige gezichten, daar glijden twee lichte, vlugge, sierlijke booten voorbij.