Weinig, maar genoeg.
Wie herinnert zich niet met genoegen den tijd toen men, al ging ook misschien juist een oudere broer voor zijn plezier naar een wereldtentoonstelling, gansch tevreden was met een nieuwen tol? De gezichtskring was nog niet zeer ruim, het veld der verlangens kort begrensd, en dus stak er ook nog zoo'n groote kunst niet in, om aan weinig genoeg te hebben.
Maar later? Verkeert men dan nog in de stemming van dien eenvoudigen werkman, waarvan zekere ballade verhaalt, wien door den vorst des lands toevallig een gunst werd aangeboden en die den souverein slechts verzocht hem rustig zijn pijp te laten uitrooken. Hij bleef bedaard tegen den post van de huisdeur leunen, en de gevierde kroondrager trok voorbij met de overtuiging dat die zwoeger 't beter had dan hij.
Wat de geurige kanaster voor dien armen arbeider was, dat is wellicht het gezang en gehuppel van den kleinen vogel voor de gelukkige, tevredene huisvrouw op de eerste gravure van dit nommer voorgesteld, die met haar handwerk en haar vogel zich wellicht beter amuseert dan menige millionair.