Wetenswaardige verscheidenheden.
De waterleiding in het tentoonstellingsgebouw te Weenen. De wereldtentoonstelling, die in Oostenrijk's hoofdstad is geopend, overtreft alle vroegere door de grootsche aanrichtingen voor het aanvoeren van 't noodige water over de uitgestrektheid van het paleis, dat zoovele van 's werelds schatten een tijd lang zal vergaderen.
De bezoekers zullen vooral op heete dagen niet weinig ingenomen zijn met de omstandigheid, dat in elke zaal, op elk terrein, frisch drinkbaar water wordt gevonden.
De houders van restaurants zullen niet minder ingenomen wezen met dien overvloed van kristalhelder Donau-water, waarvan zij, zonder dat het hun bijna iets kost, het benoodigde kunnen nemen door eenvoudig een Norton-pomp in werking te brengen.
Een drietal groote hydraulische machines zullen, zoolang de tentoonstelling duurt, den vereischten voorraad aanvoeren. De eerste dezer machines vindt haar plaats aan een der uiteinden van de galerij der stoomwerktuigen en kan ongeveer twintig duizend kubieke voeten water per uur opleveren. Haar voornaam doel is het vullen van de ingebrachte stoomwerktuigen.
De tweede is aan het andere uiteinde van dezelfde galerij geplaatst en dient hoofdzakelijk voor de brandspuiten en overige toestellen, die met de waterleiding in verband staan. De vergaarbak van deze machine, die op een ijzeren gebinte van honderd tien voet hoogte rust, voedt een stel van buizen, dat omstreeks twee duitsche mijlen lengte heeft. De menigte kleine spuiten, ter blussching van een mogelijken brand, die binnen het gebouw zullen aangebracht worden, bedraagt een honderdtal.
Het derde hydraulisch werktuig is vooral bestemd tot aanvulling van de zes groote fonteinen vóór het industrie-paleis. Men heeft een put gegraven, ter diepte van twintig voeten en met een doorsnede van twaalf voet; uit deze put wordt door de beide stoompompen van 't werktuig het water, voor de fonteinen benoodigd, opgehaald, terwijl zij tevens een aanzienlijke hoeveelheid, die tot andere doeleinden strekt, kunnen opleveren. Deze derde machine geeft gelijk de tweede, tien duizend kubieke voeten water in 't uur, en is met de tweede in verbinding gesteld, om in geval van brand met gezamenlijke kracht te kunnen werken.
De totale hoeveelheid water, die alle hydraulische werktuigen, welke voor de waterleiding in het tentoonstellingspaleis bestemd zijn, per uur zullen kunnen aanvoeren, bedraagt veertig duizend kubieke voeten, het vierdubbele van hetgeen de aquaeduct, door keizer Ferdinand aangelegd en naar hem genoemd, kan doen toestroomen, die een groot gedeelte der stad Weenen met water voorziet.
Tevens wordt voor de wegstrooming van het verbruikte water en schadelijke stoffen, gezorgd door een volkomene draineering.
De metropolitan railway te Londen. Men kan zich van de drukte en beweging, die in het groote Londen heerschen, alsmede van zijn uitgestrektheid eenigszins een denkbeeld vormen, wanneer men in aanmerking neemt, dat behalve de gewone huurrijtuigen en omnibussen, de treinen van den stadsspoorweg aanhoudend duizenden personen naar verschillende deelen der stad vervoeren.
Deze spoorweg loopt boven de straten en huizen over bogen of beneden de straten door tunnels. De onderaardsche lijnen staan met die, welke als in de lucht hangen, in verband door middel van zacht hellende lijnen, die allengs het groote verschil van hoogte wegnemen en door de minst drukke wijken aangelegd zijn.
Van acht uren des morgens tot acht uren des avonds volgen de treinen elkander om de drie minuten op. Zij bevatten rijtuigen van alle klassen en al die waggons zijn zoo dicht mogelijk aaneengeschoven, om de lengte van den trein te verminderen. Het ligt voor de hand, dat bij een spoorweg door een stad met buitengewoon veel verkeer, ruimte moet uitgewonnen worden, hetgeen ook aan de haltstations blijkt, waar men tevergeefs naar wachtkamers of bureaux zou zoeken.
De tunnels, alle gemetseld, zijn acht meters breed. De haltstations in het eerst aangelegde gedeelte der lijn zijn evenals de gangen, onderaardsch. In het later aangelegde gedeelte, op de zoogenaamde ‘District Railway’ is zulks het geval niet. De afstand tusschen twee halten bedraagt gemiddeld zestien honderd meters.
Men daalt naar die stations af langs een trap, die, om verwarring te voorkomen, enkel daartoe dient, terwijl een andere trap de aangekomen passagiers weder in de vrije lucht voert. Zoodra men zijn biljet ontvangen heeft, schaart men zich op het perron, waar borden met opschriften de plaats aanduiden, die de passagiers voor de verschillende klassen moeten kiezen, tot aan het oogenblik, dat de stoomfluit het sein tot vertrek zal geven.
De waggons worden door draagbaar gas verlicht, terwijl de locomotieven hun rook niet laten heenvliegen, wijl deze in de onderaardsche gangengeen onmiddelijken uitweg naar de open lucht kan vinden, waar hij spoedig verdwijnt en niemand hindert. Ook nu echter hindert de rook niet, want hij wordt door een bijzondere inrichting aan de machine, weder naar de stookplaats teruggeleid.
De treinen van den stadsspoorweg rijden zeer snel, na ruim een honderdtal meters te hebben afgelegd, wordt er reeds met vollen stoom gewerkt. Ook het stoppen gaat snel en krachtig, terwijl de passagiers slechts een geringen schok ondervinden. Het oponthoud aan de tusschenliggende stations is bijzonder kort, spoedig klinkt het: ‘All right!’ en voort snort weer het ijzeren gevaarte.
Het behoeft niet gezegd, dat een uiterste nauwkeurigheid en regelmatigheid vereischten ziju bij den dienst van zulk een spoorweg, waar een twintigtal treinen elkander in 't uur opvolgen.