Het etensuur.
De groote lui noemen het ‘dineeren,’ anderen, die geen groote lui zijn of willen schijnen, eenvoudig ‘eten.’ Als 't kind maar een naam heeft. Hoe ge 't echter noemt, het uur dat voor deze meer of minder prozaïsche bezigheid bestemd is, vervult een dier tijdvakken van den dag, waarin iedereen, klein en groot, zeer veel belang stelt.
Men ignoreere, zoo men wil, wat de eigen ondervinding ons hieromtrent leert. De gravure van pag. 309 biedt voor gezegde stelling bewijsstuk genoeg.
De man, kennelijk de vader des huisgezins, zit kant en klaar voor zijn werk; klaarblijkelijk is hij er op bedacht zijn zaken aan tafel zoo goed te doen, wellicht nog beter dan die, waarvoor hij in zijn werkuren gestaan heeft; de twee liefdepanden, jongen en meisje, zien naar 't geen uit de pot komt, met oogen, grooter allicht nog dan hun jeugdige maagjes. En de moeder, ze doet gelijk de klokhen, die eerst voor haar kuikentjes zorgt, maar hierbij toch zoo verstandig te werk gaat, dat zij zelf niet te kort komt.