[Nummer 39]
Pater Felix.
Opmerkenswaardig is het, dat in deze dagen van strijd tegen de Kerk, de gevoeligste slagen op hen worden gericht, die zich altijd als hare vurigste verdedigers hebben gekenmerkt. De vervolgingen in Duitschland, Zwitserland, Italië getuigen het opnieuw, dat het ‘niet de slechtste bloemen zijn waaraan de wespen knagen.’
PATER FELIX.
Het zijn vooral de leden der Societeit van Jezus, die aan de vervolgingszucht der vijanden van het Christendom op de eerste plaats blootgesteld zijn. Die haat echter, waarmeê zij vervolgd worden, drukt juist den stempel op hunne veelvuldige en groote verdiensten; hierdoor is 't, dat op bijzondere wijze de woorden worden bewaarheid van den grooten Pius VII, die niet aarzelde de Jezuïeten met den eervollen naam van ‘kloekmoedige roeiers van het scheepje van Petrus,’ te betitelen.
En dat de leden der Sociëteit dezen naam overwaardig zijn, daarvan strekke ons onder Zoovelen, de gevierde fransche kanselredenaar Pater Felix ten bewijze, wiens beeltenis wij in de nevenstaande gravure onzen lezers aanbieden.
Pater Felix werd den 28en Juni 1810 te Neuville-sur-Escaut, een stadje in het departement du Nord uit een aanzienlijke familie geboren.
Zijne eerste jaren, die hij in den kring zijner familie en in de schaduw van den huiselijken haard doorbracht, werden door zijne deugdzame ouders besteed, om hem eene opvoeding te geven, die later de heerlijkste vruchten moest voortbrengen.
Ofschoon zich reeds vroeg teekenen van bijzonderen aanleg in hem openbaarden, legde hij zich evenwel eerst laat op de studiën toe.
Eerst begaf hij zich naar het college van Kamerijk en vervolgens naar het seminarie dier zelfde stad, alwaar hij zijn geest met vele nuttige kundigheden verrijkte.
Na zijne studiën met lof te hebben voltooid, gevoelde hij eene onwederstaanbare neiging om zich als priester aan de dienst des Heeren te wijden. Twee jaren op het groot seminarie en daarna vier jaren als leeraar der hoogere klassen aan het college te Kamerijk, beproefden en verzekerden zijne roeping.
Alras voelde hij zich niet slechts tot de waardigheid van het priesterschap maar ook tot de evangelische raden en de opofferingen van het kloosterleven geroepen. Deze verheven roepstem volgende, trad hij in 't jaar 1837 in de orde der Jezuïeten.
Het eerste gedeelte van zijn noviciaat volbracht hij in België te Tronchiennes, werd daarop naar St. Acheul gezonden en ging vervolgens naar België, waar hij een poos te Brugelette verbleef.
Door degelijke studie der letteren en wijsbegeerte zocht en vond hij, gedurende een tijdsverloop van drie jaren, voedsel voor zijn naar waarheid strevenden geest, terwijl zijn hart tevens door zelfkennis en de oefening der christelijke volmaaktheid tot het apostolisch leven werd voorbereid.
Drie jaren te Leuven en een vierde te Laval werden vervolgens gewijd aan de studie der godgeleerdheid, na verloop van welke hij zich als leeraar aan de opvoeding der jeugd begon te wijden, om zijn grondige kennis en de vruchten zijner veelvuldige en aanhoudende studiën, ook aan anderen mede te deelen.
De leerschool, die de orde der Jezuïeten haren leden voorschrijft, was