Lijvig is, gelijk men weet, het vogeltje niet; 't weegt gewoonlijk al niet meer dan een half ons, ofschoon het dagelijks wellicht een zelfde gewicht aan wormpjes, vliegen, spinnen en wat dies meer zij verslindt.
In oude tijden werd het vleesch van den kleinen zanger als een uitgelezen lekkernij beschouwd. Van Heliogabalus verhaalt men, dat hij op zijn slemppartijen bij voorkeur nachtegalen-tongen deed opdienen en men zegt, dat de tooneelspeler Esopus op een feestmaaltijd een schotel bracht met tongen van nachtegalen en andere gevederde woudzangers, die op een waarde van zeshonderd sestertiën geschat werd.
Dat echter is zeker de verdienste niet van 't wereldberoemde vogeltje; zijn verrukkend hemelsch lied is zijn roem, zijn verdienste is 't, de bode te zijn van die:
VLOTTENDE TUINEN IN MEXICO.
Kleeden in 't zijd’ van het jeugdige groen,
Rijker zich tooit in zijn bloemenfestoen.
Smachten in 't oor van den zanger der Mei,
Akker en heuvlen en wouden en weî.