De getuchtigde schoolknaap.
Voor de schooldeur of poort hing in de dagen van olim een uithangbord, waar met groote letters het woord: ‘school’ of ‘hier onderwijst men de kijeren’ stond geschreven. Soms werd er nog wat poëzie bij gevoegd, en zoo las men bijv. op 't uithangbord van zekeren rotterdamschen schoolmeester, onder de beeltenis van Jonas door den walvisch uitgespuwd:
Doe de walvisch Jona uitspoog, ging hij te Ninive preken en leeren, Hier leert men de kinderen de gebeden, de vragen van buiten en gaat men uit catechiseeren.
In weerwil van die schoone en aanlokkelijke uithangborden, was 't er echter binnen in 't huis niet altijd zoo heel lief en vermakelijk. Tot de voorname meubelstukken van deze lustverblijven der jeugd behoorde namelijk ook een paar niet zeer prettige instrumenten, de plak en de roede. ‘Die kwaad doet,’ zoo luidde een rijmpje, ‘en nijt op de schooltijt past, wordt op de plak en roedespijs vergast.’
De plak vooral was een instrument van ‘grouwelijcke torture.’ 't Was een rond plankje met een steel, soms sierlijk en bewerkt, soms ook al eens met koperdraad en met scherpe ijzeren puntjes voorzien, om den indruk op de hand wat gevoeliger te maken.
De schoolknaap, die 't op een of andere wijze had verbruid, ontving met dit instrument de noodige kastijding. In zulk een geval verkeerde, gelijk men zien kan, ook de kleine deugniet onzer gravure van pag. 301.
Wat voor kattekwaad de jongen bedreef, staat juist niet op zijn voorhoofd te lezen, maar uit zijn houding en betraand gelaat blijkt dit althans vrij duidelijk, dat het berouw op de zonden is gevolgd.
Die wat verdient, moet wat hebben, denkt de gestrenge schoolvoogd bij de tranen met tuiten, die langs de dikke wangen van zijn weerspannigen onderdaan rollen. En zeker heeft de man geen ongelijk.