Amsterdam bij de Zuiderzee iets over negentig eilanden gelezen wat hij slechts half begreep en zijn verbeeldingskracht heeft die eilanden met Amsterdam in de Zuiderzee gevonden. Wellicht is de man overtuigd geweest dat de overige negen en tachtig eilanden eigenlijk het koninkrijk der Nederlanden vormden, ofschoon hij dit niet zegt.
De zaak is deze: Amsterdam bestaat eigenlijk uit negentig eilanden. Dit kon men ten minste tot vóór weinige jaren zeggen, want door het dempen van enkele grachten zal dit getal wel iets verminderd zijn.
't Is zeker een voortreffelijk denkbeeld geweest om een begin te maken met het wegnemen van eenige dier kanalen, die niet slechts onsierlijk waren, maar waarvan de uitwasemingen voor de reukorganen alles behalve verkwikkend genoemd moesten worden. Wanneer men daarmede echter al te kwistig te werk ging zou onze hoofdstad zeer veel van haar eigenaardige schoonheid verliezen. Zoo heeft b.v. het dempen van de Achtergracht, nu Falckstraat, bij het Paleis voor Volksvlijt groote verbetering aangebracht, doch de Singel, de Heeren en Keizersgrachten, die met de Prinsengracht een driedubbelen gordel rondom de binnenstad vormen, zullen altijd een sieraad van Amsterdam blijven.
Men zal dan ook tevergeefs elders zoodanige grachten zoeken. Zij hebben een lengte van bijna een uur gaans, zijn buitengewoon breed en prijken schier overal aan beide zijden met hoogopgaande boomen. Daar vindt men ook de gebouwen die in het begin der XVIIe eeuw, toen Amsterdam het toppunt van grootheid bereikte, door de schatrijke kooplieden gebouwd werden. Het zijn deels paleizen wier pracht en schoonheid de bewondering van den vreemdeling wekken. 't Is wel waar dat die gebouwen op verre na niet zoo kolossaal zijn als men ze in andere landen vindt, doch men moet niet vergeten dat elk gebouw door één gezin wordt bewoond. Te Parijs, te Berlijn, te Brussel en elders woont soms een graaf of baron met een naaister onder hetzelfde dak, te Amsterdam is dat niet het geval, de koopman beschikt over de gansche ruimte van zijn woning. Vooral in de zoogenaamde bocht van de Heerengracht moet men zonder nadenken tot de overtuiging komen dat Amsterdam eenmaal over onmetelijke schatten te beschikken had en dat de bron van rijkdom daar nog altijd blijft vloeien. Als de afschuwelijke wezens, die nog kort geleden in de Bocht van Guinea te s'Gravenhage de afschuwelijkste misdaad pleegden, in de bocht van de Heerengracht te Amsterdam vrij spel hadden, menig bewoner zou het ongelukkig lot van mevrouw van der Kouwen ondergaan, want daar zijn schatten opeengestapeld.
Men heeft wel eens plan gehad om de Heeren- of Keizersgracht te dempen. Er zou ongetwijfeld een prachtige straat uit ontstaan zijn en men kan er zeker van wezen dat het verkeer van rijtuigen en voetgangers daar ontzaglijk groot zou zijn geworden, doch het komt mij voor dat dit geen vergoeding kon schenken voor het schilderachtige gezicht 't welk die grachten bij fraai weder en vooral in den avond aanbieden.
Er zijn behalve deze grachten nog anderen, die, ofschoon minder prachtig, ook heerlijke stadsgezichten opleveren, b.v. de Binnen-Amstel, het Rokin, de Kloveniersburgwal, de Geldersche Kade, het Water, de Oude Schans, enz., doch den vreemdeling is vooral een wandeling langs den Buitenkant aan te bevelen. ‘De heerlijke aanblik op het scheeprijke IJ en de beide grootsche dokken,’ zegt Witkamp, ‘het vergezicht op het met tallooze dorpen bezaaide Waterland, eene reeks van schoone huizen, belommerd door prachtige boomgroepen, wekken een menigte grootsche herinneringen. . . . . . Van dáár vertrokken in 1595 de gebroeders Houtman om Nederland den weg naar Oost-Indië te wijzen; - dáár sleepte in 1629 Piet Hein de Spaansche Zilvervloot met millioenen schats binnen; dáár stond eens de jeugdige Antonides, vervuld met het ontwerp tot zijn heerlijken IJstroom; - dáár, in dat huis dat zijn beeld draagt, woonde eens de grootste held, de beste burger, de edelste mensch, de beminde Michiel de Ruyter; - dáár eindelijk zeilden eeuw uit eeuw in, de koopvaardijvloten af en aan, die Amstels roem en welvaart uitmaakten. Elk oogenblik dat de reiziger die te Amsterdam vertoeft, vrij heeft, behoort aan den Buitenkant gesleten te worden. Hier is steeds wat nieuws te zien, wat nieuws te vernemen. Schepen en booten, zeilen af en aan; elk uur, elke vijf minuten landen en vertrekken reizigers; verwanten ontmoeten elkander na jaren scheiding, vrienden brengen elkander een laatst vaarwel.’
Om op het bijwonen van zulk een ‘laatst vaarwel’ gesteld te zijn, moet men intusschen wel een bijzondere liefhebberij hebben voor hartverscheurende tooneelen, 't Is licht te denken wat in vrouw en kinderen omgaat, wanneer zij nogmaals en nogmaals den echtgenoot en vader omhelzen die een oogenblik later gaat vertrekken om misschien nimmer terug te keeren. Tot herinnering aan al de tranen die gestort zijn, heeft men daar dan ook een Schreierstoren gebouwd. Deze toren vertegenwoordigt de weeklagende vrouwen, die afscheid namen van hun betrekkingen, wanneer deze op het nabijgelegen Kamperhoofd scheepgingen. Hij werd gebouwd in 't jaar 1482 en bestaat uit een groot, halfrond gevaarte met een spits dak. Boven de deur ziet men een steen waarin een weenende vrouw en een schip gebeiteld is, alsmede het opschrift: Scrayer Houck 1569. Een volksverhaal zegt dat dit moet dienen tot herinnering aan een schippersvrouw, die zoo diep bedroefd, zoo ontroostbaar was over 't vertrek van haar man, dat zij daar op de plaats krankzinnig werd.
Men ziet hieruit, dat de prachtige gebouwen op de Heeren- en Keizersgrachten, dat de schatten van Amsterdam nog iets anders gekost hebben dan geld.
Elk oogenblik van den dag vindt men aan den Buitenkant eenige oude matrozen, die tegen een billijke vergoeding bereid zijn den liefhebbers van een watertochtje een heerlijk genot te verschaffen. Zij staan daar in hun eigenaardig kostuum en roepen den voorbijganger, uit wiens langzamen tred duidelijk te zien is dat hij niets te doen heeft, onophoudelijk toe: ‘Varen, mijnheer?’ Een bezoeker van Amsterdam, die werkelijk niets te doen heeft, is zoodanig tochtje zeer aan te bevelen, ten minste als het IJ kalm en het weder aangenaam is, want dan smaakt men niet slechts een onwaardeerbaar genot, maar men heeft ook het heerlijkst gezicht op de hoofdstad. Als men zich beweegt op het waterveld, door Antonides bezongen, is het of Amsterdam met zijn torens en gebouwen uit de zee oprijst en men zal tevergeefs een poging doen om de masten te tellen die de vlaggen van alle natiën voeren.
Amsterdam zal wel omtrent 300 straten hebben; stegen, die in andere steden ongetwijfeld ook den naam van straat zouden dragen, zijn er veel meer. De machtige, onophoudelijke stroom, die zich van 's morgens vroeg tot 's avonds laat onophoudelijk tusschen de Botermarkt en Haarlemmerpoort beweegt, geeft het bewijs dat de Reguliers-breestraat, de Kalverstraat, de Nieuwendijk en Haarlemmerdijk wel het meest bezocht worden, ofschoon er nog een aantal straten zijn waar het verkeer zoo groot is dat de bezoekers uit provincie-steden, niet aan zulk een bedrijvigheid gewoon, somtijds meenen dat een oploop plaats heeft, omdat het volk, door het versperren van den doorgang, eenige oogenblikken zoozeer opeengehoopt is. De Kalverstraat is en blijft echter de voornaamste der straten. Men kan er dan ook zeker van zijn, dat ieder, die slechts voor eenige oogenblikken Amsterdam bezoekt, niet zal nalaten aan die straat een bezoek te brengen. Daar vindt men keur en keus van winkels die in kunst en rijkdom, pracht en weelde met elkander wedijveren, getuige o.a. het magazijn van den heer B. Haverkotte met zijn reusachtig en prachtig front, met zijn elegante localen, zooals men in het buitenland slechts zelden te zien krijgt.
Aan het einde van de Kalverstraat ligt de Dam, het voornaamste plein der stad, waar het Koninklijk Paleis staat. In een volgend nommer willen wij een bezoek brengen aan dat merkwaardige gebouw.
(Wordt vervolgd.)