De geitenhoedster.
Het gebergte heeft zijn eigenaardige bekoorlijkheden. De parelen en sterren mogen er vreemd zijn, waarmede de kunstwereld der steden zich tooit; in de vrije bergnatuur vonkelen parelen als die der zee, sterren gelijk die des hemels.
't Arm meisje onzer tweede gravure in kleurendruk is een eenvoudige geitenhoedster uit het Hartsgebergte. Bij ons te lande zou zoodanig beroep al niet poëtischer zijn dan de werkzaamheden van een groentevrouw, melkboerin, of van de vrouw, die met een vlaggetje op een spoorwegbaan de wacht houdt.
In 't Hartsgebergte is dat echter anders. Te midden der trotsche wonderbloemen, ruischende groene pijnboomen, puinen van overoude sloten, onmetelijke rotsbrokken, wordt door de kabouterliederen en 't middernachtelijk bezoek van den berggeest zelfs over 't eenvoudig hutje, waarin de arme bergman huist, een glans en gloed van poëzie gespreid. Tooverfeëen zwerven er rond en de wonderbare prinses Ilse woont en troont er.
De arme geitenhoedster wordt er als 't ware een koningin, en, gelijk een dichter zegt:
't Groen der heuvlen is haar troon,
't Zonlicht op haar schedel stralend
Is haar zware, gouden kroon.
Aan haar voeten ligt haar kudde,
Haar getrouwe vleiersdrom,
Of haar geitjes stappen deftig,
Zooals 't ridders past, rondom.
En hun blaten mengt zich vroolijk
Met der vooglen melodie. -
Zwaai uw schepter, herderinne,