De visscherij in Nederland.
Door Mr. Hubert Sassen.
(Slot.)
Laat ons nu een blik slaan op de middelen, die der visscherij verademing, opbeuring kunnen schenken. Het zal dan tevens genoegzaam blijken, dat de bestaande wet alle veerkracht mist.
Deze drie middelen zijn: een tijdperk van ongestoorde rust of het sluiten der visscherij, de vischnetten en vischteelt, bewonderingswaardige proeve van 's menschen vernuft, geroepen, om de voedster van het vischwater te worden, mits het door de vischteelt gekweekt geslacht, in vrijheid levend, beschermd en streng bewaakt worde.
Alvorens deze onderwerpen breeder te ontwikkelen, veroorloven wij ons eene enkele schrede te zetten op het gebied van de geschiedenis der visscherij, om aan te toonen, hoe diep het voorgeslacht doordrongen was van het gewicht van dezen tak van nijverheid. De wetsbepalingen waren met angstvallige zorg omschreven en de bedreigde straffen streng. Bedenkt men dat de visscherij destijds een hoogen trap van bloei had bereikt, de levensmiddelen goedkoop waren, dan schijnt het, dat men veeleer het behoud en de bescherming van de visscherij dan wel verademing of opbeuring heeft beoogd. Om een bewijs van dien bloei te geven, vermeldt de geschiedenis, dat, in het jaar 1749, tusschen den 16en Mei en 10en Juni, op slechts twee visscherijen te Schoonhoven een 952-tal zalmen werd gevangen. Deze visscherijen waren slechts riviervakken, die een betrekkelijk klein gedeelte van de rivier besloegen. Maar de verbazing klimt, wanneer wij vernemen, dat te Geertruidenberg in één jaar 40,000 zalmen ter markt werden gebracht. De aanvoer van zalm was zoo overvloedig, dat men niet alleen tot het rooken, maar zelfs tot inzouten, thans overbodig, zijn toevlucht moest nemen. Wij mogen hieruit besluiten, dat de vangst van andere vischsoorten alles overtrof, wat de verbeelding ons kan voorspiegelen. Honderd vier en twintig jaren zijn sedert dat tijdstip verloopen, en - thans? Die bloeiende tak is verwelkt, die kostbare bron schier opgedroogd.
En wat nu de wetsbepalingen op dit stuk in de Vereenigde Provinciën betreft, een enkele greep in het aantal wetten zij voldoende voor ons oogmerk. Het was, onder anderen, verboden te visschen, zelfs met de hengelroede, laat staan met de hand, in de maanden Maart, April en Mei. Hiervan was uitgezonderd: het vangen van steur, zalm, elft, houting, spiering, paling, aal, bot, schol, garnaal, maar alleen met korven, fuiken, netten, daartoe en tot geene andere visscherij bekwaam.
In de rivieren mocht niet worden gevischt met slepend want (net), achter schepen of schuiten verbonden, noch met schietwant, dat de geheele rivier beslaat. Zijden schakels waren onvoorwaardelijk verboden, evenals visch tot aas te gebruiken. Na zonsondergang mocht zelfs niet worden gevischt met schakels, fuiken, aalskorven, dobbers en poeren, uitgezonderd in stroomende rivieren, waar het visschen naar het getij werd geregeld. De maat van den ter markt gebrachten visch was bepaald.
Maar dieper nog dringen de wetsbepalingen door in het wezen van de zaak, vooral met het oog op de vermeerdering van de bevolking des vischwaters, door het jeugdig geslacht tegen vernieling te beveiligen. Dit middel bestond en bestaat in zekere mate nog in de grootte van de mazen der netten, op zoodanige maat bepaald, dat de jonge visch door de mazen van het in het water gespreide net ongehinderd kon zwemmen. Het drijfnet of de vlouw b.v. moest over een lengte van een el, rijnlandsche maat, negen, de schakel elf mazen bevatten.
Het kenmerk van deze wetsbepalingen, dat des voorgeslachts practischen blik in dit onderwerp getuigt, was, dat zij overal, op alle vischwaters, gelijktijdig toepasselijk waren. Te recht. Immers de verspreiding van vischsoorten op alle waters werd daardoor bevorderd. De vischwaters toch zijn als een net over Nederland uitgespreid. Gelijk de monden van den Nijl in Neder-Egypte, zoo ook vormen de rivieren op Nederland's grondgebied, een ander ‘Delta.’ Zij zijn als de groote slagaders des lichaams, welke door eene tallooze menigte beken, kanalen, wateringen gedrenkt, aan millioenen jonge visschen het leven schenken, die, in scholen vereenigd, dartelend rondzwervend, zelfs niet de geringste sloot of gracht uitgezonderd, elk water bevolken.
Het behoeft nu wel geen betoog, dat dit jeugdig geslacht onverstoorbare rust geniete en beveiligd zij, opdat het den vereischten wasdom bereike, waarop het ten nutte van den mensch kan strekken. Met het navolgingswaardig voorbeeld der vaderen voor oogen, zullen wij niet behoeven stil te staan bij dat noodzakclijk tijdperk van rust, of in andere woorden, bij het sluiten der visscherij. Het is door de ondervinding geijkt en op de natuurlijke geschiedenis gegrond.
De maanden Maart, April, Mei, zijn ook de tijd van de voortteling van allerlei vischsoorten. Dan ontwaakt de aarde uit haar winterslaap en herleeft: dieren en planten ontkiemen, ontwikkelen zich; nieuwe geslachten verrijzen, die de wateren bevolken; groen en bloemen, voorboden van de vruchtbaarheid, tooien de aarde.
Men heeft dezen eigenaardigen toestand uit het oog verloren, toen, bij de opgevolgde algemeene wetten op het stuk der jacht en visscherij van 1814, 1852, 1857, het maken van reglementen en het nemen van besluiten, betrekkelijk de visscherij den Provincialen en Gedeputeerden Staten werd opgedragen. Daaruit ontsproten al dadelijk verschillende reglementen en besluiten, omdat elke provincie met het bijzonder plaatselijk en niet met het algemeen belang van het vischwater te rade ging; zoodat in deze provincie de visscherij geopend, in gene gesloten is, terwijl de vischwaters, grenzen van die provinciën, met elkander in gemeenschap staan, ineenvloeien, elkander voeden.
Een leerzaam voorbeeld heeft ons in dit opzicht de zalmvisscherij gegeven. Bij art. 10 van de wet van 1852, was aan de Provinciale Staten de bevoegdheid opgedragen, om de wijze van uitoefening der zalmvisscherij, bij reglement te regelen. Het bleek al dadelijk eene onmogelijkheid, in strijd met den aard der zaak, dat elke provincie op zich zelve een reglement op dit stuk daarstelde, zonder in overleg te treden met die provincie, wier grenzen door hetzelfde water afgebakend werden; op de wederzijdsche oevers moest de uitoefening van de zalmvisscherij noodwendig door dezelfde reglementen geregeld worden. Dat overleg had plaats; maar zonder eenige uitkomsten. Het eigenbelang, ‘1'esprit du clocher,’ blind voor het algemeen belang, deden de gevoelens zoozeer uiteenloopen, dat aan harmonie niet viel te denken; zoodat de wetgever, bij art. 10 van de wet van 1857, de regeling van dit onderwerp op den koning heeft overgebracht. Een koninklijk besluit derhalve, op alle vischwaters zonder onderscheid toepasselijk, regelt dit onderwerp. Het eerste gevolg van dezen maatregel was, dat de zalmvisscherij werd gesloten op een bepaald tijdperk, waartegen het hardnekkig vastklampen aan eigenbelang zich had verzet.
In denzelfden toestand als de zalmvisscherij verkeeren de overige visscherijen, weshalve daarop dezelfde maatregels toepasselijk zijn en noodzakelijk, om de visscherijen uit het diep verval op te beuren.
Het sluiten der visscherij gedurende Maart, April, Mei, bij koninklijk besluit, overal, op alle vischwaters toepasselijk, ligt in den aard der zaak, door het voorgeslacht, zooals wij zeiden, met scherpen blik doorgrond. Deze tijdruimte, waarin de voortteling van alle vischsoorten in zekere mate kan beschouwd worden als te zijn voltrokken en de kiem ontwikkeld, waarborgt het vischwater tegen uitputting.
In onafscheidelijk verband met dezen maatregel staat het vischtuig of vischnet. Het weren van schadelijk vischtuig, dat vernielend ingrijpt op den visch, het bepalen van de grootte der mazen van het niet verboden net zijn de onderwerpen, die belangstelling verdienen Wij hebben het reeds geleerd uit de wetten van verloopen tijden, dat deze bepalingen de bescherming van het jeugdig geslacht vooral beoogen.
De maat van de mazen behoort bepaald te worden op minstens vijftien strepen van knoop tot knoop nat gemeten. In de provincie Noord-Brabant is deze maat aangenomen, maar daarvan zijn uitgezonderd: het aalsgeweer, de aalsfuik, in den grond vastgezet met palen, de aalskruik. Hoezeer de mazen van deze netten geen vijftien strepen behoeven te meten, is het nogtans waar, dat ze, aan geene maat gebonden, vernielend op den aal en paling inwerken, de ontwikkeling van een onnoemelijk getal beletten. Men sla een blik op de vischmarkten en ontwaart dat een tallooze menigte van deze vischsoorten, den omvang van een vingerdikte slechts metende, wordt verhandeld, en mitsdien geene noemenswaardige gehalte heeft. Om de vernieling van deze kostbare vischsoorten tegen te gaan, behoorden de opgenoemde netten aan een maat van tien strepen, de kruik uitgezonderd, onderworpen te worden.
Om een enkele opmerking omtrent de waarde van deze vischsoorten te maken, wijzen wij slechts op de verschillende vormen, die zij, door de bekwame hand van den kok toebereid, ondergaan. Men roeme den fijnsten zee- of riviervisch, in dit opzicht overtreffen zij allen. Immers, altijd door den gastronoom gretig gezocht, zijn zij steeds welkom op den disch, hetzij in den vorm van geurige soep, hetzij gekookt, gebraden, gestoofd, gerookt of ingelegd. In dit laatste geval vooral, doen zij den lekkerbek watertanden en stijgen bovendien aanmerkelijk in waarde, omdat zij aan haar geurige eigenschap duurzaamheid paren.
De vischteelt eindelijk is een krachtig middel tot vermeerdering van de bevolking van Nederland's vischwater, mits de vischjes, eenmaal der vrijheid gegeven, door strenge wetten tegen elke schadelijke inwerking