De moeder van den visscher.
Een arme, oude visschersvrouw, stram van leden en een levendige, vroolijke visschersknaap die echter, nu hij zijn grijze begeleidster zoo treurig ziet en weet, waarom ze zoo droef is, voor 't oogenblik eveneens onder de smart gebukt gaat, - beiden hebben zich naar de nog leeg staande dorpskerk begeven. Zij zijn tot nabij het altaar genaderd, en bidden. Zij bidden voor den terugkeer van den zoon, voor den terugkeer van den vader, die voor zijn oude moeder en zijn moederloos kind 't levensonderhoud verdient en die nu te midden van den storm op zee is.
Wie denkt aan den behoeftigen, vergeten visscher, die om een bete broods voor zich en de zijnen te winnen, doodsgevaren trotseert en even heldhaftig zijn leven waagt als de dappere, die later met lauweren bekranst, met roem overladen, wederkeert van het slagveld?
Toch wordt aan hem gedacht, zijn moeder en zijn zoon bidden voor zijn behoud.
En de Almachtige, die zee en winden gebiedt, zal hem terugvoeren in de armen van moeder en kind.
Dat geloovig vertrouwen op de goddelijke Voorzienigheid spreekt uit de gelaatstrekken der biddenden.
Deze gelaatsuitdrukking, alsmede geheel de houding der beide personen, zijn niet de minste verdiensten van een schilderij die onder de schoonste, van den belgischen schilder Dyckmans afkomstig, mag geteld worden.