zat Eduard VI, wiens gezondheid in zulk een ellendigen staat verkeerde, dat hij met recht een naderend einde deed voorzien. Doch tusschen Jane Grey en de engelsche kroon stonden Maria en Elisabeth, de dochters van Hendrik VIII. De hertog van Northumberland vleide zich echter, dat hij die hinderpalen gemakkelijk uit den weg kon ruimen, daar 't huwelijk van Hendrik VIII met de moeders van beide, Catharina van Arragon en Anna Boleyn, was ontbonden, en de kinderen, daaruit gesproten, onwettig verklaard waren. Hij wist den naar lichaam en geest verzwakten vorst eenige dagen voor zijn dood, door allerlei schrikbeelden van heerschappij van 't Catholicisme, van burgeroorlogen en groote rampen, die voor 't land uit de verheffing van een der dochters van Hendrik VIII zouden voortvloeien, te bewegen om Jane Grey in alle wettelijke vormen tot zijn opvolgster te benoemen.
Dat was 't werk der heerschzucht van Northumberland; zijn schoondochter had er geen deel aan. Veertien dagen later, den 6en Juli 1553 stierf de koning, en daar Northumberland overtuigd was, dat zijn plannen een geduchten weerstand zouden ontmoeten, werd zijn dood tot den 10en verborgen gehouden. Toen de hertog nu op dien dag zich met de lords van zijn partij tot Jane Grey begaf en haar de kroon kwam aanbieden, sidderde zij, gaf een gil en viel in bezwijming. De geschiedschrijver de Feller verhaalt dat zij zich met kracht tegen haar verheffing aankantte. ‘'t Is een misdaad,’ sprak zij, ‘de orde in de opvolging der koningen omver te werpen. De kroon behoort in de eerste plaats aan de prinses Maria, vervolgens aan de prinses Elisabeth, na deze slechts aan mij; de hemel beware mij dat ik mijn rechten boven de hare zou stellen.’ Nogtans werd zij met de gebruikelijke ceremoniën te Londen tot koningin geproclameerd.
De zegepraal van Northumberland's heerschzucht was evenwel luttel en van korten duur: het volk nam de wapens op voor de rechten van Maria en maakte aan 't hersenschimmig koningschap van Jane binnen acht dagen een einde. Haar schoonvader en de voornaamste zijner partijgangers moesten 't leven verliezen, maar Maria weigerde Jane Grey en haar gemaal te veroordeelen, wijl zij slechts speelpoppen in de hand van den heerschzuchtigen Northumberland geweest waren.
Eenigen tijd brachten zij in gevangenschap op den Tower door. In 't volgend jaar echter, toen een opstand den troon ernstig bedreigde, wisten de raadslieden der koningin haar tot een hoogst betreurenswaardige daad te bewegen. Zij zeiden dat de lankmoedigheid van Maria haar vijanden stout maakte en dat zij niet mocht verwachten in vrede te regeeren, zoolang deze zich rondom een persoon konden scharen, wier voorgewende rechten op de kroon Maria's troonsbeklimming reeds eenmaal twijfelachtig gemaakt hadden.
De koningin liet zich overreden, en onmiddellijk werd het doodvonnis van Guildford Dudley en zijn echtgenoote geteekend en uitgevoerd. Men spaarde de laatste echter, om den wille harer koninklijke afkomst, de schande van in 't publiek te recht gesteld te worden. Op een open plein binnen de muren van den Tower werd zij onthoofd. Op 't schavot richtte zij het woord tot de toeschouwers en betuigde dat haar eenige misdaad was, dat zij zich niet tot het einde toe tegen de verraderlijke handelwijze van haar schoonvader verzet had, terwijl zij loochende iets van de samenzwering geweten te hebben.
Schoon Jane Grey slechts den leeftijd van zeventien jaren had bereikt, toen haar hoofd onder het zwaard van den scherprechter viel, had zij zich vele kundigheden verworven. Bij haar terechtstelling verzocht een der aanwezige personen haar om een gedachtenis; zij reikte hem haar zakboekje toe, waarin zij juist drie spreuken, een in 't grieksch, een in 't latijn en een in 't engelsch had geschreven, betrekking hebbende op den dood van haar echtgenoot, dien zij van uit haar venster naar de strafplaats had zien gaan en wiens bloedig lijk zij had zien terugvoeren.
't Is waar, koningin Maria heeft het doodvonnis van Jane Grey geteekend, doch er zijn vele redenen ter harer verontschuldiging. 't Is bekend dat onder Hendrik VIII en zijn opvolger een vreeselijke vervolging woedde tegen de Katholieken; Maria daarentegen was met hart en ziel aan den godsdienst harer vaderen gehecht. Dat in een toestand van verbittering der Katholieken tegen hun felle vervolgers aan den eenen, van opstand der Anglikanen tegen Maria's rechten en troon aan den anderen kant, enkele betreurenswaardige daden plaats hadden, kan geen verwondering baren. Hoe men echter Maria heeft belasterd, onder haar regeering genoot Engeland een betrekkelijke rust, die eerst door de gruwelijke geloofsvervolging der beruchte Elisabeth gestoord werd. Maria was niet wreed; schoon zij de macht in handen had, stelde zij menigmaal zachtheid tegen den overmoed harer hevigste vijanden.
Haar bepaalde wil was het ook, die 't leven van Jane Grey en haar echtgenoot redde, toen de hertog van Northumberland en anderen voor de samenzwering tegen haar rechten hun hoofd moesten verliezen. Aan 't oogenblikkelijk gevaar, den drang harer raadslieden en van de omstandigheden is voor een groot gedeelte het doodvonnis te wijten van haar, die tegen haar wil pretendente van de kroon werd en daarvoor moest sterven; doch Maria haatte Jane Grey niet, gelijk Elisabeth haar bloedverwante, de ongelukkige Maria Stuart. In de hoop van haar tot het Catholicisme te bekeeren, zond zij den bisschop Gardiner tot Jane in de gevangenis om over theologische punten met haar te redetwisten, 't Is op 't oogenblik van zulk een onderhoud, dat de eerste gravure van dit nommer, genomen naar een onlangs in de Koninklijke Academie van Londen geëxposeerde schilderij, Jane Grey voorstelt.
De schilder, de heer Folingsby, stelde zich blijkbaar uitsluitend ten doel de begaafdheden der gevangene door zijn tafereel te verheerlijken; daardoor kan echter op de goede bedoelingen, die de koningin met haar poging kon hebben, geen smet worden geworpen. Wat Gardiner, den bisschop van Winchester en kanselier van Engeland betreft, hij wordt door bevoegde rechters als een groot geleerde geroemd; hij heeft aan het verlangen der koningin voldaan en een laatste poging willen aanwenden om het ongelukkig misleide slachtoffer te bekeeren.