tot 1800 bij Jurjach, Francufeld, Zurich, Albisruden en Ortenberg geleverd werden, verwierf hij zich uitstekenden krijgsroem.
In Mei van 't jaar 1800 onderscheidde hij zich door zijn dapperheid in een gevecht bij den Mont-Cenis doch werd den 22en derzelfde maand als krijgsgevangene naar Frankrijk vervoerd.
In 't jaar 1809 streed hij, onder commando van den general Huslar, in den slag van Dotendorf en werd voor dood uit het gevecht weggedragen, na vijf vrij gevaarlijke wonden te hebben bekomen.
Ter nauwernood van zijn wonden hersteld, wijdde hij zich opnieuw aan al de vermoeienissen en gevaren van 't krijgsmansleven en maakte den veldtocht mede van 't jaar 1812.
Na den terugtocht uit Rusland werd. Wautier eerst met een commando der nationale garde belast en kreeg later 't bevel over eenige troepen, ten einde den aftocht van den generaal Molitor uit Holland te dekken.
In 1814 trad hij met den rang van luitenant-kolonel in dienst bij 't nederlandsch leger, werd in 1826 tot generaal-majoor benoemd en later kommandant van de stad en de citadel van Doornik.
Achtereenvolgens tot andere hooge militaire waardigheden verheven, liet Wautier niet na zijn vaderland door raad en daad ten dienste te staan, en zulks vooral op administratief gebied en als inspecteur bij de linie-troepen.