De zieke.
Weg is de geregelde slag der polsen, waarbij het bloed telkens frischheid en krachtig leven door de aderen giet; weg is de helderheid van hersenen en zintuigen, die bijna elk oogenblik een nieuwe verkwikkende gewaarwording als een electrischen schok door het gemoed doet varen. Het anders zoo flikkerende, stralende oog staat dof en mat; geheel het lichaam, waarin storende of vernielende elementen zijn gezonken, het lijdt en 't gemoed lijdt mede.
Ziek zijn, - en wie weet hier niet van ondervinding te spreken - mag wel onder de zwaarste beproevingen geteld worden. De nachten, die in gezonden tijd aan 't moêgewerkte lijf rust en nieuwe sterkte schonken, gaan voor 't moêgemartelde lichaam van den kranke slapeloos voorbij, zonder eenige verpoozing of verkwikking, Het slechts door afmatting geloken oog heropent zich gedurig om weer de eerste gloring op te vangen van den dageraad, die wel niet nieuw leven, maar toch licht, dat alom weder zooveel leven wekt ook aan den zieke komt brengen.