De photograaf in het dorp.
Schoon de photographie op 't platteland niet onbekend is, de photograat is er nog heden een zeldzaamheid. Wie een portret wil hebben, laat het op een atelier of in een kermistent in de stad vervaardigen. De reizende photograaf heeft op zijn minst de welsprekendheid van een kwakzalver noodig om nog eenige klandizie te vinden.
Een boerenmeisje moet ook al goed durven, om onder omstandigheden als op nevensgaande gravure te poseeren. De oude vrouw slaat de handen in elkander van verwondering, deels over 't wonderbaar vermogen van 't toestel, deels over de verregaande stoutmoedigheid dat men zich aan die tooverij durft onderwerpen.
Men kan er zeker van zijn, dat de overige toeschouwers, vooral de vriendinnen op den achtergrond, van 't beslissend oogenblik, waarop het meisje onbeweeglijk naar de hand van den ‘kunstenaar’ moet staren, gebruik maken, om door allerlei stekende opmerkingen haar de noodige bedaardheid te doen verliezen. Want al hebben zij zelven den moed niet om door 't dorp ‘over de tong te gaan,’ toch zouden zij wellicht niet minder graag hun portret bezitten dan de andere, en, wie weet het? misschien zou 't hun niet weinig pret doen, zoo de operatie zoodanig meêviel, dat haar vriendinnetje er heel potsierlijk uitzag.