Verkleumd.
In 't geheel geen vroolijk Wintergezicht biedt de gravure op pag. 229, geen zwierende, tuimelende, botsende, zwenkende schaatsenrijders op het spiegelgladde vlak, terwijl tenten en kiosken aan een kermis doen denken; geen joelende, huppelende, buitelende knapen, die elkaar de ooren wasschen met de versche sneeuw of de volle vlokken tot lichte bommen verwerken, neen, te midden van het eenzame, thans zoo nare woud, een paar arme, verdwaalde, verkleumde kinderen, die het ouderlijke dak verlieten, wijl er voor 't oogenblik geen hout meer was aan den uitgedoofden haard.