En nadat dit eerst tot vier- of zesmaal toe op luidruchtige wijze meegedeeld is, blijkt het eindelijk ernst te wezen.
In een blijspel of gewoon tooneelspel treden vorsten en diplomaten, fatsoenlijke staatsburgers en dronkaards, vrekken en dieven steeds met een onbegrijpelijke aangeboren vroolijkheid op, die hen meermalen noopt een lied voor te dragen; de waarschijnlijkheid schijnt er in 't minst. niet onder te lijden, wanneer een gekroond hoofd zijn hofhouding eensklaps een paar coupletten ten beste geeft, evenmin als men er iets in kan of mag vinden, dat de rechter den veroordeelde zijn vonnis voorzingt.
Menschen met of zonder stem krijgen in een vaudeville telkens een muzikale veitdans; zoodra er maar even, al geschiedt dit ook nog zoo hinderlijk of storend, op een paar ontstemde violen wordt gestreken, moeten allen meêzingen, of zij willen of niet.
Men behoeft geen gestreng kunst-criticus te wezen om over zulke absurditeiten den staf te breken. Toch is de vaudeville al een zekere overgang van het tooneelspel tot een muziekuitvoering. B.v. de handelende personen zijn in een scherpe woordenwisseling gewikkeld; zij worden meer en meer vertoornd; zij dreigen tot handtastelijkheden over te gaan. Wel -
Neen, een paar violen scheiden ze van elkander; de muziek verzacht hun gemoed. Zij laten plotseling de opgeheven handen zinken, gaan in de positie staan en worden eensklaps een kleine zangvereeniging.
Zoodra het echter het melodrama betreft, is er iets meer logisch in die inmenging der muziek. Deze toch werkt mede om den toeschouwer in een zekere stemming te brengen. En werkelijk, ik zag het opnieuw dien avond bewezen, de sombere muziek deed mij begrijpen, welk een hevige inwendige kampstrijd huichelaar No 1 voerde - wanneer ten minste 's mans rollende oogen en krampachtige bewegingen mij niet op de hoogte van dat feit gebracht hadden.
Nu moet ik eerlijk bekennen, in het stuk door mij genoten, speelde het melodramatisch element een beteekenisvolle rol.
Verraden, in een afgrond verzinken, vergif gebruiken, stuiptrekken, ontmaskeren, het ging alles onder accompagnement van eentonige melodieën, welke als troonreden op elkander geleken.
DE BOORMACHINE VAN DEN MONT-CENIS.
De man die de ondeugende rol vervulde, had zich vreeselijk gecostumeerd en gegrimeerd, hij trok zeer onheilspellende gezichten, lachte zeer hoonend en mompelde heel lange volzinnen ter zijde. Toch sloop en kroop deze heer overal rond, en speelde den veinsaard, terwijl de goede genius, die hem wilde ontmaskeren, vijf lange bedrijven noodig had, om zijn oliedomme medespelers op het denkbeeld te brengen, dat 's mans grondbeginselen wel iets te wenschen overlieten.
In het blijspel is mede overdrijving aan de orde van den avond.
De komiek takelt zich meestal zoo toe, trekt zulke leelijke gezichten en handelt zoo grappig dat men hem nergens een kwartier uur lang in huis zou dulden - behalve in aristocratische of andere kringen op het tooneel; de komiek op het tooneel is altijd grappig, hij spreekt, lacht, gesticuleert, drinkt, groet, kijkt en loopt grappig, hij heeft meer succes naarmate hij lager bij den grond blijft.
Dit verschijnsel viel mij te meer op in het drama, waarvan ik spreek; volgens een veelvuldig voorkomende methode liet men de verschrikkingen, die elkander opvolgden, wat afwisselen door een komiek, die een weinig beteekenend rolletje had maar toch nu en dan met een snakerij voor den dag kwam, die de zeuuwachtige toeschouwers een weinig ontspande. Hij kon niets zeggen of doen of het was onwederstaanbaar lachwekkend, zoodat hij tegenover de grimmigheid van den schelm, die zelfs hem te midden van een allergeestigst gezegde nog met de bliksemende oogen scheen te willen verslinden, ongeveer hetzelfde effect maakte als de galoppen in de tusschenbedrijven.
Velen waren gesneefd, er was driemaal reeds geschoten, en de ontroering en spanning van de aanwezigen klom nog ieder oogenblik. Er ontbrak nog een kleinigheid, namelijk de gerechte straf van den onverlaat, de apotheose en blauw vuur.
Maar toen ook dit laatste den toeschouwers niet onthouden werd, klom de geestdrift ten top, onder daverend handgeklap viel het gordijn, vlak naast het hoofd van den valschaard, die, zooals 't hoort, lang uit op den grond lag, en toen werden allen teruggeroepen. Vermoorden en moordenaars, het kwam allen hand aan hand weer te voorschijn en met een grijns van dankbare erkentelijkheid voor den bijval, die al zeer weinig op zijn somber beschilderd gelaat voegde, zag men den pas gestorven huichelaar al zingend zich achteruit bewegen. Men ziet het, niets ontbrak aan de illusie van het publiek.
‘Hoe is 't u bevallen?’ vroeg ik aan mijn gezel, die den ganschen avond met groote oogen had gekeken en blijkbaar met de brave Henderikken had meêgeleden.
‘O, magnifiek! Wat een mooi stuk en zoo boeiend! Heeft het u dan niet goed geamuseerd?’ vroeg hij, mij verbaasd aanziende, want mijn vraag deed hem reeds aan een ongepasten twijfel aan zijn kunstzin gelooven.
‘Wel zeker, ik heb in tijden zoo'n stuk niet gezien.’
Dat was de volle waarheid. Een drama woonde ik onder geen voorwendsel bij of ik moest argeloos, zooals dien avond, naar een rederijkerstooneelvoorstelling geleid zijn.
‘En wat speelden ze mooi!’
‘En wat vielen ze mooi dood!’