‘Bedaard as je blieft, Mijnheer. Men zal 't u terstond boven brengen.’ En toen ik haar aanzag, alsof ik reeds lang genoeg bedaard en geduldig was geweest, zeide ‘Vergenie’ boos: ‘Eh bien! c'est cela, attendez.’
‘Vergeefs wachtte ik een half uur; toen nam ik mijn kaars en ging naar beneden . . . Alles sliep reeds. Ik keek op mijn horloge: 't was half elf. Den volgenden dag vroeg ‘Vergenie’ mij voor logies zonder souper of ontbijt de som van 30, zegge dertig franken. - En dat alles omdat men mij voor een Vlaming aanzag.’ . . .
Een en ander vertelt de schrijver der ‘Excursions en Belgique.’ - 't Is goed, zoo men weet, dat Alexandre Dumas niet aan zijn eerste leugen is gebarsten . . . .
‘Ik zag al 't merkwaardige der stad,’ zoo meent voorts dezelfde schrijver, ‘toen ik op het terras bij den heer Polain (den bekenden luikschen oudheid- en geschiedkundige) aan 't ontbijt zat. - Ma foi! e ‘est une bien belle ville qu'une ville, qu'on voit en déjeunant.’
Om er evenwel iets meer van te weten dan Dumas er van vertelt, ziet men Luik zoo gemakkelijk niet; met een enkele bladzijde is de stad niet beschreven.
Bergen van gedrukt papier, kan men zeggen, vormen de boeken en verhandelingen, die er geschreven zijn en kunnen worden over hare geschiedkundige herinneringen, kerken, schilderijen, beeldhouwwerken, gebouwen, natuurtafereelen, mijnen, fabrieken met al hun machines, raderen en menschen.
Wie beschrijft de uitgestrekte werkplaatsen, de Fonderie de canons, la Manufacture d'armes de guerre op de Faubourg Saint-Léonard, die fabrieken in de Rue Hors-Château, Rue Potay, enz., waar de wapenen gesmeed worden, aan welke de hemel weet hoeveel bloed nog zal kleven?
Treedt ge er binnen, dan hoort ge hier en daar soms liederen zingen, die in de hel schijnen gedicht. Half neuriënd en zingend immers verwerken zij 't metaal, die trotsche gestalten; met den grooten ijzeren hamer slaan zij er de maat bij op het dreunend aanbeeld. Dat zwaar accompagnement maakt effect bij den rooden vuurgloed en de vonken, die rechts en links spatten van 't gloeiend ijzer . . . .
Hoe verschillend ook de smaak zij, ieder vindt in Luik genoeg om zich meerdere dagen bezig te houden. De boekenliefhebber ga bijv. naar de bibliotheek der universiteit, die van 's morgens 9 ure tot 's middags voor 't publiek geopend is. Hij vindt er een honderdduizend boekwerken, waaronder 150 incunabelen, een menigte handschriften, uit de 13de, 12de llde en eenige uit de 10de eeuw, enz..
Opmerkenswaardig zijn in deze bibliotheek hier en daar ook de spinnewebben en spinnekoppen. Ik zag o.a. een groote, dikke spin op een van de folianten der wereldgeschiedenis. IJverig in haar net spinnend en wevend, scheen zij trotsch op haar mathematische kennissen, kunstverrichtingen en eenzamen, geleerden zetel, - en toch wist het arme dier niets van al de wonderen, die in dat groote boek staan, waarop zij geboren werd, haar leven doorbracht en waarop zij zal sterven, wanneer vandaag of morgen haar niet de geleerde heer Die of Die wegjaagt. - Inderdaad, bij den aanblik van zoo'n macht folianten en boeken wordt onze kennis en ons weten bijna zoo klein als dat van die spin. . . .
In 't universiteits-gebouw heeft men tevens een verzameling van munten en gedenkpenningen, een kabinet van natuur- en sterrekunde, een chemisch laboratorium, een anatomische, mineralogische, geologische, zoölogische galerij, enz.. Vooral de geologische en anatomische verzamelingen zijn zeer merkwaardig en belangrijk voor de hoogere studiën.
De luiksche universiteit bevindt zich op de Place de 1'Université bij de Maas. Zij werd in 1817 door koning Willem I gesticht en is gevestigd in de gebouwen van 't voormalig Jezuiëten-klooster. Er is o.a. ook een school aan verborden voor het mijnwezen, die druk bezocht en in den vreemde tevens zeer gunstig bekend is.
Aan studenten ontbreekt het natuurlijk de hoogeschool niet, evenmin als aan professoren. Ik meen dat er van deze laatsten in de veertig zijn.
Voor 't universiteits-gebouw staat sedert 1866 het meer dan levensgroot bronzen standbeeld van een der gewezen professoren, den geoloog Dumont. Sommigen roemen voorts de namen en werken van Lesoinne, Schmerling, Courtois, Fohmann, Sauveur, Ansiaux, enz.. Ik voor mij kan u de namen der professoren niet opnoemen, en een man van 't vak, wien ik er naar vroeg, maakte de boosaardige opmerking, dat hij er aan twijfelde of de heeren voor 't oogenblik wel een naam, althans een europeeschen naam hebben.
Over het studenten-congres van 1864 zullen wij maar niet spreken. ‘Snel was er de jeugd met het woord gereed,’ enz..
Overigens, gelijk zulks van meer universiteiten geldt:
‘C'est ici l'endroit redouté des mères,
‘L'endroit effroyable où les fils mineurs
‘Font sauter l'argent gagné par leurs pères’....
Zullen eenmaal zoovele jongelingen, als zij de toga virilis aantrekken, mannen zijn, op wie het vaderland rekenen kan, handelen als mannen, aan wie België's toekomst is toevertrouwd? . . . Dat is een andere quaestie.
Tegenover de universiteit staat het Conservatoire de Musique, eveneens een stichting van Koning Willem I.
De muziekschool is van lieverlede veel vooruitgegaan, maar nog geenszins datgene wat zij wezen kon in een plaats, waar de kinderen, gelijk bekend is, als 't ware bij hun geboorte van een muzikale fee een bijzonderen aanleg voor de toonkunst ten geschenke ontvangen. Toch mag het luiksch conservatoire te recht bogen op de namen zijner leerlingen: Vieuxtemps, Léonard, Massart, Masset, Prume, Soubre, Auguste Dupont, Ledent, Vanderheyden, Dupuis, Frank, Terry, Carman, enz..
Een ander gebouw, aau Thalia, Melpomene, Terpsichore en 'k weet niet welke Muzen nog al meer gewijd, is het Theâtre-Royal, dat in 1818 gebouwd, in 1861 van binnen geheel hernieuwd is en zich door zijn groote en rijke versieringen onderscheidt. Achter de kerk van St. Jacques ligt nog een schouwburg, die er echter niet zoo rijk uitziet en die den naam van Gymnase draagt.
Aan 't einde der straat, waarvan het Gymnase geenszins een sieraad uitmaakt, verheffen zich de ruime en schoone gebouwen van het Séminaire en Palais Episcopal De kerk, die men er ziet, dateert eerst van 1791 en behoorde weleer aan de kloosterlingen van den H. Norbertus. Vooral de klokketoren dezer kerk is zeer sierlijk en opmerkenswaardig.
Het voormalig bisschoppelijk paleis, thans paleis van justitie of eenvoudig Palais genoemd, is een van de meest bezochte monumenten der stad. De bouw, in renaissance-stijl, werd in 1508 op last van den kardinaal Everhard van der Marck aangevangen en in 1533 tot voltooiing gebracht.
De tegenwoordige voorgevel werd in 1737 gebouwd, nadat de oude een prooi der vlammen was geworden. Er zijn twee groote binnenplaatsen, die uit de 16e eeuw dateeren en waarvan de een omgeven is door een gaanderij, welke op 90 kolommen van blauwen steen rust.
De plaats, waar nu het paleis staat, was reeds sinds eeuwen de zetel van het gerecht en 't gezag. Margareta van Navarre noemde het paleis in 1577 ‘het schoonste gebouw dat men kan zien - le plus beau qui se puisse voir.’ En niet minder geestdriftig dan de gemalin van Hendrik IV noemde Karel V het: ‘le plus magnifique de la chrétienté.’
Sinds 1852 staat ten Oosten van 't paleis van justitie het trotsche hotel van het provinciaal gouvernement.
Op 't groote plein Saint-Lambert vóór het paleis van justitie stond weleer de kerk door den H. Hubertus aan de nagedachtenis van zijn voorganger, den H. Lambertus, gewijd. De kerk, die vroeger de cathedraal van Luik was, werd in 1794 door de Luikenaars verwoest en in 't jaar 1808 werden zelfs de ruïnen er van weggenomen en gebruikt tot het bouwen van den Boulevard de la Sauvénière.
‘Saint-Lambert!’ was eens de kreet van 't volk, waaraan zoo menige roemvolle, maar ook treurige en bloedige herinnering is verbonden. Die kreet herinnert ons aan den glorierijken martelaar, den H. Lambertus, onder wiens bescherming eens de wieg van Luik's grootheid door den H. Hubertus gesteld werd.
Het ander aangrenzend plein, Place Notger, roept ons den naam van een anderen beroemden bisschop voor den geest, die wel eens ‘de Karel de Groote van Luik’ wordt genoemd en die gedurende zijn vijf-endertigjarige regeering zooveel voor den luister der stad wist tot stand te brengen, dat een dichter van zijn tijd tot Luik de woorden mocht richten:
‘Notgerum Christo, Notgero caetera debes.’
Dat wil zeggen: ‘Stad van Luik, Notger zijt gij aan Christus, het overge aan Notger verschuldigd.’
In 't volgende nommer bespreken wij de kerken, die ons onwillekeurig aan 't oud devies der stad: ‘Sancta Legia, Ecclesiae romanae filia,’ herinneren en zullen wij tevens aan de overige historische en meest belangrijke monumenten een laatsten blik wijden.
Voor 't oogenblik haasten wij ons naar het station des Guillemins, om van daar in aller ijl een bezoek te brengen aan 't lieve Tilff, van welks bekoorlijke en indrukwekkende natuurtafereelen ons de eerste gravure van dit nommer eenig denkbeeld moge geven.
De kerk en eenige der nabijgelegen woningen, op onze gravure afgebeeld, zijn niet meer, en men is bezig op dezelfde plaats een geheel nieuwe kerk te bouwen. Tijdens mijn kort oponthoud in 't dorpje werd de kerkelijke dienst in een armoedige planken schuur verricht.
Men vindt te Tilff twee logementen, die zoo goed zijn als men ze in de groote steden slechts kan wenschen aan te treffen. De logementhouders zijn er uiterst voorkomend en vol attentie vóor den vreemdeling, een lief schuitje ligt ter uwer beschikking, en als gij van varen houdt en 't warm Zomerweer is, dan kunt ge er zeker van zijn, dat ge u over een watertochtje op de Ourthe niet zult beklagen.
't Is trouwens ook de makkelijkste manier om de beroemde grot van Tilff te genaken. Deze grot is een der merkwaardigste natuurtafereelen van België en werd in 1857 toevallig door eenige werklieden ontdekt, die een mijn lieten springen.
De geelachtige aardlaag heeft aan de helderheid der stalactieten niet het minste letsel gedaan. Soms is 't u in de grot, alsof ge in een uitgestrekten corridor treedt. De albasten pijlers glinsteren in de meest wonderbare gedaanten u allerwegen te gemoet; gij hoort in de diepten der uitgestrekte holen de lieflijk ruischende beek; alom schittert op den kristalhelderen dropsteen en stalagmiet het druipende water als waren 't zoovele parelen op 't mousselinen, wonderbare kleed eener toovergodin.
Tilff zelf is een zeer eenvoudig dorpje. Op verschillende huizen leest ge: ‘négociant,’ dat is koopman of winkelier in dit of dat.
Deze winkels zijn echter zoo groot, dat de Engelschman, van wien ik u in 't vorig nommer verhaalde, geen speelman zou noodig hebben, om den heelen winkel van zoo'n ‘négociant’ bij zijn ontbijt op te eten.
(Wordt vervolgd).