Noë vervloekt Cham.
Na den zondvloed hadden Noë en de zijnen opnieuw de aarde bebouwd en onder meerdere planten ook een wijngaard gekweekt. wier vruchten hem tot nog toe bijna onbekend waren gebleven. Op zekeren dag had Noë, die de bedwelmende uitwerking van den wijn niet kende, gerustelijk het druivensap, als ware het een gewone drank, gebruikt. De gevolgen bleven niet achterwege, hij werd dronken en viel bewusteloos neder. In dien toestand trof hem een zijner zoons, Cham, die met den ouden man spotte en zijn broeders, Japbet en Sem riep, in de vooronderstelling dat deze even ontaard waren als hij. Doch deze wilden zelfs hun vader in dien toestand niet aanschouwen, zij gingen ruggelings naar den grijsaard heen, verzorgden hem, en brachten hem ter ruste.
Toen Noë bij zijn ontwaken vernam, wat er geschied was, toen hij hoorde, dat een zijner kinderen den eerbied, aan de ouders verschuldigd, zoo ver had vergeten van den vader in diens hulpeloosheid te bespotten, richtte de verontwaardigde grijsaard fier zich op, en sprak den vloek uit over zijn zoon Cham. Hij schonk tevens zijn zegen aan zijne beide andere zonen, Japhet en Sem.
Zoo werd reeds daardoor het verzaken van den kinderlijken plicht schrikwekkend gestraft, het beoefenen er van schitterend beloond.