De jagersknechts.
Men vrage 't aan onze boerenjongens, die 't geluk ooit hadden, een heer in zijn jachtvermaak de behulpzame hand te bieden, of de betrekking van jagersknecht niet een benijdenswaardig baantje moet wezen. Geurige sigaren, 't restant van een flesch wijn, boterhammen op kosten der jagers rijk met saucijs of ham gemeubleerd, - die voorstelling zweeft hun bij 't aanschouwen der eerste gravure van dit nommer wellicht voor de oogen.
De begeerlijkheid der jagersknechts van vroeger dagen schijnt evenwel, ook al droegen zij een costuum, veel lager gestemd dan die hunner tegenwoordige ambtsbroeders. Een warme haard, een kan bier en tot toegift een pijpje zijn voldoende om hun een vroolijk intermezzo te midden van de vermoeienissen der jacht te bezorgen en hen tot gezelligen kout met de waardin eener dorpsherberg te stemmen.
Hun schalkschen blikken kan men 't aanzien dat zij stilzwijgend zijn overeengekomen om een loopje met de eenvoudige vrouw te nemen. Doch deze laat zich zeer gaarne de dupe maken, al ontdekt zij 't complot ook, - zoo zij er maar een pint bier te meer om kan verkoopen. Wie zou dan op stuk van zaken nog het slimst zijn tusschen al die personages met hun leepe gezichten? - Wij laten de beantwoording dier