niet meer in de kanalen van Avroy, la Sauvenière en andere, welke in wandelplaatsen en straten zijn herschapen, maar toch de algemeene aanblik der stad verdient nog den lofspraak haar door Guicciardini toegekend. De hoogten van Saint-Gilles, Saint-Laurent, Saint-Martin, Sainte-Walburge en de Faubourg Vivegnis vormen als 't ware de trapsgewijze verhoogde banken van een uitgestrekt en heerlijk amphitheater.
In weerwil harer romantische ligging en omgeving zoeke men evenwel in de stad Luik liefst niet te zeer naar rozengeur, nachtegalenzang en wat dies meer zij.
Bij 't gedreun der machines vindt ge iets beters. Luik is niet het prinsesje, dat lachend en stoeiend de bergen op en af dartelt in een wit schuimgewaad en met fladderende, zilveren linten om hoofd en hals. Nijverheid en industrie, ziedaar de diamanten en bliksemstralen, waarmede de zwarte maar toch schoone stad der kolenmijnen zich vooral tooit. . .
Ge vindt er hier en daar smalle, labyrinthisch kromme straten, welke er vervallen uitzien en bedompt en met een vrij hobbelig plaveisel. Het inwendige der stad, althans 't oude berookte gedeelte, beantwoordt niet aan 't schilderachtig gezicht, 't welk de plaats met haar aantal torens van verre gezien aanbiedt. Het nieuwere gedeelte is ruim en fraai gebouwd, maar heeft soms iets eentonigs, dewijl hier en daar de huizen op elkander gelijken, gelijk de eene grenadier op den anderen.
Door tusschen de groepen huizen en op de openbare plaatsen wat meer groen en boomen aan te brengen, kon zeker tot de artistieke verfraaiing der stad veel worden bijgedragen, en 't was niet kwaad, zoo de kampvechters voor de rechten van den luikschen grond en de straatsteenen er niet zoo zeer aan dachten, wat de boomen aan takkebossen en planken in franken en centimes waard zijn, dan wel, tot welk een sieraad zij voor menig plein en open plaats van de stad hunner inwoning konden wezen.
Ook de min vermogende arbeider wandelt gemeenlijk nog liever onder 't lommer der boomen dan zelfs in de prachtige Passage-Lemonnier, eene met glas overdekte galerij, die van de Rue de l'Université naar de Rue Vinave d'Ile loopt.
Het Café de la Renaissance dicht bij den glazen koepel, het goud en de papieren der geldwisselaars, de prachtige winkels met hun groote vensterruiten, spiegelglas, gaslicht, verguldsel en vriendelijke winkelbedienden, dat alles is op den duur niet verkwikkend voor velen, en men vindt er, die zeggen: ‘Zie eens rond in deze stad - zoo rijk als zij is - zie, hoe de fabrieken altijd aan het werk blijven en hoe zij ons met dat werk nooit tot iets verder brengen - dan alleen om die weelde aan te zien.’ . . .
't Ligt niet in onze bedoeling iets ten ongunste van den luikschen werkman te zeggen of hem zwart te willen maken. In de mijnen en fabrieken is hij en zijn pakje zoo zwart als de steenkolen, maar daar buiten . . . . .
's Zondags langs de kaaien der stad wandelend, heb ik er wel gezien met een zwierig jasje, een witte das en handschoenen aan, een flambard op, en die daarbij iets onder den arm hadden, waar men niet aan zou zeggen, dat het een dienstmeisje of een kleedjes- en modemaakster was.
Misgun hun die vreugde niet. Voor zij samen uitgingen, zeide de goede Fanfan:
‘Allons! Rosine, allons! c'est aujourd'hui dimanche,
‘Ma chère, il faut avoir un air chicocandard!’
En zij antwoordde:
‘Fanfan! mon bien-aimé, pass' ta cravate blanche,
‘Ton habit de cent sous, et prends un air flambard!’
Om soortgelijke liedjes te leeren, ontbreekt het te Luik niet aan gelegenheid. De estaminets voor den middelstand en de min vermogende klassen, met hun groene vaten, glaswerk en vergulde ornementen, worden niet minder bezocht dan het Café Vénétien, Café du Midi, Café des Divans, Café de Bavière, Café de la Renaissance en andere beiersch-bierpaleizen der meer vermogenden.
Vooral waar een komische zanger met eenige tragische zangeressen en violen gehoord wordt, op de Quai de la Batte bijv., staan de toehoorders als haringen opeengepakt.
Een Engelschman, met wien ik in 't Hôtel Schiller aan tafel zat, zeide mij dat de muziek en liedjes er wel is waar den centime of het stukje nikkel niet waard zijn, welke men de rondgaande dame of heer op 't schaaltje werpt, ‘maar graag gaf ik tien francs’ voegde hij er bij, ‘om met zooveel appetijt in 't Hôtel de Suède, d'Angleterre, de l'Europe, Hôtel Schiller of in welke andere voorname restauratie dan ook, te kunnen dineeren, als waarmede ik in die mindere estaminets, door sommige heeren en hun hartvoogdessen gebraden aardappels, eieren, mosselen, krabben, garnalen, enz. staandebeens heb zien verorberen.’ Hoe veelbeteekenend deze getuigenis is, beseft ieder, die zoo'n gezonden zoon Albion's, gelijk mijn zegsman, ooit aan tafel bezig gezien heeft . . .
Men treft' in Luik en over 't algemeen in de voornamere steden van België nog al veel Engelschen aan. Meestal zijn zij niet erg spraakzaam. Mijn dischgenoot in 't hotel maakte echter een uitzondering, en, van af de soep tot en met het dessert, kwam er geen groente of ander gerecht op tafel, of telkens herhaalde hij de stereotype vraag: ‘Qu'est-ce que c'est que ça?’
Alleen toen er ‘roast beef ‘werd opgedragen, zweeg hij eenige oogenblikken stil in gespannen verwachting en sneed er voor zich, toen de schotel bij hem aanlandde, zulk een kolossaal stuk af, dat voor een mager commis-voyageur, die, naar zijn schraal uitzicht te oordeelen, wel een stukje mager en vet noodig had, niet veel meer dan een bruin korstje overbleef.
De logementen van Luik, vooral die in de nabijheid van den schouwburg zijn, in zoover ik er over oordeelen kan, zeer bevredigend en ook niet duur, althans in vergelijking met die der hollandsche steden. Wat verder gedienstigheden en beleefd heden betreft, daarin zijn de ‘maître d'hôtel,’ ‘madame,’ de ‘garçon’ en 't heele personeel onuitputtelijk.
Houdt de omnibus, een vigilante of een equipage voor de deur stil, aanstonds staat het gansche huis ten dienste van den aankomenden gast. Het portier vliegt als van zelf open. Komt er een oude of een jonge dame uit, de maître d'hôtel is terstond in de weer, opdat de dame niet struikele, en helpt haar een handje; 't overige personeel geeft door gebaren en eerbiedige houding zijn bewondering te kennen. Zoo er kinderen bij zijn, madame vangt ze zelf met moederlijke teederheid in de armen op. Zelfs al stapt er maar een heer met een paraplu en reisvaliesje uit de vigilante, de garçons nemen hem aanstonds paraplu en reisvalies uit de hand, bezorgd als zij zijn, dat hun nieuwe gast zich, door deze voorwerpen zelf naar binnen te dragen, te zeer zou vermoeien. Vast besloten tot de meest stipte gehoorzaamheid, luistert vervolgens icdereen vol aandacht en eerbied naar de minste zijner bevelen.
Zoo had ik o.a.'s avonds bij mijn aankomst en passant gezegd, dat men mij den volgenden dag na 't diner een goeden commissionair zou bezorgen, om met mij de stad eens door te gaan. En zie, ofschoon ik er haast zelf niet meer aan dacht, juist op 't bepaalde tijdstip stond een man, met een zeker cijfer op zijn muts en een witten kiel aan, voor mijn oogen.
‘You are stioupide,’ zeide mij de Engelschman, ‘aller avec un commissionnaire, qu'est-ce que c'est que ca?... Aller avec moi demain matin voir les botresses. Comprenez-vous?’
Voor den lezer, die dit soort van fransch niet verstaat, zij gezegd, dat mijn dischgenoot het mij sterk afried met den commissionair uit te gaan en mij integendeel den raad gaf om met hem den volgenden morgen de Place St. Lambert te bezoeken, ‘waar dan,’ gelijk hij er vervolgens bijvoegde, ‘het merkwaardigste te zien was, wat Luik oplevert, namelijk de luiksche botresses.’
Ofschoon deze zonderlinge oordeelvelling over Luik's merkwaardigheden geheel voor rekening van mijn engelschen reisgenoot blijft en geenszins de mijne is, meen ik toch hier, naar aanleiding der tweede gravure van dit nommer, een enkel woord over deze klas der vrouwelijke sekse van Luik te moeten zeggen.
De naam ‘botresse’ komt van het waalsche ‘bot,’ hetgeen zooveel beteekent als ‘hotte,’ d.i. mand of korf. Die mand en de levenstaak harer draagster staan in een innige betrekking.
De nijverheid, die in Luik heerscht, doet namelijk ook de vrouwen een gedeelte van den arbeid op zich nemen. Op handelsgebied zijn haar dikwijls de kantoorbezigheden toevertrouwd; bij de arbeidende klassen is het de taak der botresse, om met een zwaar geladen korf op het hoofd de tuin- en veldvruchten, fabriekswaren en wat dies meer zij in en uit de stad naar de plaats hunner bestemming te dragen.
De lasten, die deze vrouwen, door de oefening van kindsbeen af aan, kunnen torschen, zijn buitengewoon; soms dragen zij een paar uren ver een vracht ijzerwerk, geweren, enz., welke een sterk gespierde man zelfs niet gaarne zou optillen.
Haar levenslustige werkzaamheid en energie verdient bewondering; in vrijheidsmin en vaderlandsliefde, waardoor de Luikenaar steeds uitmuntte, staan zij niet bij de mannen ten achter.
Met een rood doekje om hoofd en hals vastgeknoopt, een bont jakje aan en een witten voorschoot voor, stapt zij daar heen met haar zwaren last. Keert zij huiswaarts, dan schijnen aan haar vetleeren schoenen, door 't verlangen naar de haren, als 't ware vleugels van liefde gehecht.
Steeds ziet ge haar onvermoeid en opgeruimd. Onder haar zwarén last gebukt, heb ik er bij den Montagne Sainte-Walburge hooren zingen.
‘So l‘trihai fé de bon lessai,’ zong er een, 't welk zooveel zeggen wil als: ‘Op de bergen maakt men goede melk,’ of misschien wel: ‘Op de bergen is het goed leven,’ - want 't is niet makkelijk, het fransch, dat deze dames spreken en zingen, te ontcijferen.
‘Zoo vriend, ‘zeg ik tegen den man met den witten kiel en 't cijfer op zijn pet, die nog altijd aan de deur van 't hotel op mij staat te wachten, ‘willen wij nu samen de stad eens ingaan?’
‘Als 't Mijnheer belieft. 't Is een mooie middag, wel een beetje regenachtig, maar toch lief, Mijnheer. Wil ik Mijnheer zijn paraplu dragen? Hoe vindt u de trottoirs? Mooi, niet waar, Mijnheer?’
Inmiddels waren wij op straat en sloegen de Rue de I'Université in. - Ik zal de vrijheid nemen van de welsprekendheid van mijn gids geen verdere melding te maken, 1° omdat hetgeen hij mij onderweg opdischte en vertelde nog meer dan de volle ruimte van drie nommers der Illustratie zou vorderen, en 2° omdat hij een buitengewoon talent bezat van iemand te vervelen....
Wij staan op het ruime en fraaie Theaterplein voor het vier ellen hoog bronzen standbeeld van den beroemden componist Grétry, vervaardigd naar het model van G. Geefs.
Den 11en Februari 1741 te Luik uit onbemiddelde ouders geboren,