kwam om een godsdienstoefening te houden in 't bijzijn van een paar beambten van het dorp, werd de kerk voor eenige oogenblikken geopend. De pastoor van Bergh-Terblijt werd door een bende soldaten uit zijne pastorie gehaald en te Maastricht in de gevangenis geworpen, omdat hij een mandement van den bisschop had afgekondigd. De Katholieken waren niet slechts van huune priesters en kerken beroofd, maar er verscheen zelfs een bevelschrift, waarin werd bekend gemaakt dat de ingezetenen der landen van Overmaas geen andere feestdagen te vieren hadden dan die door de Protestanten gevierd en onderhouden werden; de katholieke Limburgers waren verplicht zich op die dagen te onthouden van slafelijken arbeid en hunne huizen te sluiten. Bij die gelegenheid werd tevens bepaald dat in alle vlekken en dorpen predikanten zouden worden aangesteld.
't Spreekt van zelf dat de kloosters niet vrij bleven van roof en heiligschennis; desniettemin scheen dit den vervolgers nog niet genoeg; zij hadden wellicht verwacht dat de katholieke Limburgers, door den uitersten nood gedwongen, in hun geloof zouden verzwakken en hierin bedrogen zij zich. Er werd bij de Staten een aanklacht ingediend over de slappe uitvoering der edicten tegen de ‘paapsche afgoderij en superstitie,’ en nu verscheen een plakkaat, waarbij alle nog overgebleven vrijheden werden vernietigd. Er werden mobiele colonnes van gewapend krijgsvolk naar de dorpen gezonden om een drijfjacht op de geestelijken te houden; men stelde op hunne hoofden een losprijs van 500 tot 1000 gulden. Een algemeene priesterjacht was daarvan het gevolg en vóór het einde des jaars 1636 waren al de geestelijken in het land van Valkenburg op de vlucht of in de gevangenis.
Het adres of de aanklacht, waarvan ik zoo even sprak, bewijst hoever de godsdiensthaat kan gaan. 't Waren eenige predikanten uit Zeeland, die daarin aan de Staten des lands bekend maakten, ‘dat het Pausdom is de verborgenheyd der ongeregtigheyt, de stoel van den antechrist, de kanker der christelijke religie; dat het hedendaagsche Romen het regte Babylon is, de moeder der hoereryen, de gruwel der aarde.’ Verder werd den Katholieken ten laste gelegd dat zij hun afgodendienst, zooals biechten, Mis doen, doopen, enz. openlijk durfden verrichten, dat zij hunne kinderen buiteuslands bij Jezuïeten lieten onderwijzen en zoo al meer.
't Is zeer natuurlijk dat vele priesters en kloosterlingen vermomd een schuilplaats vonden bij de Katholieken, doch dit ging niet dan met gevaar vergezeld, want er verscheen een plakkaat, waarbij het huisvesten van geestelijken werd verboden op boete van 100 pond vlaamsch; wie zich driemaal aan dat misdrijf schuldig maakte, werd uit het land gebannen.
DE DRUSUSBERG TE HERTEN, IN LIMBURG.
Bij dat alles voegde men nog een afschuwelijken dwangmaatregel, die slechts door de onderdrukking van het arme Polen wordt geëvenaard. Men verplichtte de Katholieken om hunne huwelijken door predikanten te doen inzegenen en hunne kinderen ter school te zenden bij een onderwijzer, die tevens het ambt van koster en voorzanger bekleedde. In die scholen werden de kinderen onderwezen uit boeken, die overvloeiden van hatelijkheden over Rome, de Kerk en den Paus.
‘In weerwil van alle kwellingen,’ zegt meergenoemde schrijver, ‘bleven de Valkenburgers getrouw aan het geloof hunner vaderen. Wel was het land door den vijand ingenomen en veroverd, doch niet de gemoederen der bewoners. Men had de altaren verbrijzeld, de priesters verjaagd; maar ieder hart dat klopte werd nu een altaar, iedere tong die sprak werd nu een verkondiger van Gods woord.’
Inderdaad, men moet de Limburgers van dien tijd bewonderen om hunne lijdzaamheid in het dragen van de wreedste kwellingen, om hunne onwrikbare getrouwheid aan de leer der Kerk. Zij hebben een reeks van jaren doorgebracht dat hun slechts de keus bleef tusschen volslagen armoede en kerkerstraf of afval van het geloof der vaderen, en zij zijn onbezweken gebleven. Waar zij konden, gingen zij op spaansch grondgebied het H. Misoffer bijwonen, zij lieten hunne huwelijken elders inzegenen, ofschoon dat alles met groot gevaar vergezeld ging. Welke middelen moesten worden aangewend om de afschuwelijke edicten te ontkomen, bewijst het testament van den toenmaligen heer van Geul, Wolter Frans van Hoensbroeck, opgesteld in December 1670, waarin o.a. wordt verklaard: ‘Ingeval dat op den dag van mijn overlijden de uitoefening der R.K. religie in mijne heerlijkheid verboden is, zal mijne uitvaart in de kerk der P.P. Dominicanen te Sittard en mijn jaardienst te Uykhoven gehouden worden.’
Is het nu wel te verwonderen dat bij den inval der Franschen in 1672 een pastoor van Valkenburg aan het hoofd van het doopregister schreef: ‘Geloofd zij de Heer en God, die ons door tusschenkomst des konings van Frankrijk weder in het bezit onzer kerk gesteld heeft.’
Zoo werd het schoone Geul-dal, de grond, geheiligd door de voetstappen van den beroemden heiligen kluizenaar Gerlachus, vóór twee eeuwen geteisterd door eene afschuwelijke geloofsvervolging. Ook Houthem had een bitter lot te verduren, het stond tot aan de fransche revolutie onder het gezag van den predikant van Valkenburg, terwijl een protestantsch onderwijzer en protestantsche ambtenaren al deden wat in hun vermogen was om de inwoners tot afval van het geloof te dwingen. Doch de Katholieken van Houthem hebben den strijd gestreden en het geloof behouden; vergis ik mij niet dan bevinden zich in de gansche gemeente slechts twee huisgezinnen, die niet katholiek zijn.
Ik zal niet in bijzonderheden treden omtrent gepleegde knevelarijen, die van het atzichtelijkste fanatisme getuigden, maar liever den mantel van liefde werpen over de gebeurtenissen, overtuigd als ik ben, dat onder de Protestanten van dien tijd velen gevonden werden, die dergelijke ongerechtigheden en onmenschelijke handelwijzen wraakten. Overigens kunnen die gebeurtenissen opnieuw tot bewijs dienen dat de godsdienstijver, die in voorspoed nog wel eens verslapt, in tijden van vervolging altijd krachtiger en levendiger wordt.
Met den wensch dat het Geul-dal en gansch het hertogdom dagen van voorspoed moge genieten zonder het verleden te verloochenen, neem ik voor 't oogenblik afscheid van Limburg.