De Drususberg te Herten.
(Limburg.)
Men vindt in Nederland talrijke grootere en kleinere heuvels, die door menschenhanden opgeworpen zijn en den stempel van hoogen Onderdom dragen. Jammer dat hun oorsprong meestal in 't onzekere blijft! Gewoonlijk zijn aan die heuvels volkssprookjes of sagen verbonden, door den dichterlijken geest der bevolking in de meest verschillende vormen gehuld. Die volkssprookjes geven leven aan de velden, heiden en moerassen. Waarom ook zouden zij alleen bekend moeten staan volgens de stijve cadastrale indeeling van den schatheffer, of naar de stoffelijke waarde, die de grondbezitter er aan hecht? Heeft niet de Rijn zijne bekoorlijkheid veelal te danken aan de sprookjes en legenden, die, onder den naam van Rijnsagen, duizenden nieuwsgierige reizigers naar zijne oevers lokken! Ieder ridderslot, iedere rots heeft er zijne sage; en waarom zou dan ook de nederlandsche landman niet in de lange Winteravonden, bij den hoek van den haard, aan zijne kinderen en kleinkinderen verhalen van de heidensche oudheden en de romeinsche overblijfselen, van de aardmannetjes en de spoken, die met zijn ruïnen, heuvels, velden en moerassen in verband staan? Aan die vertelseltjes ligt dikwijls, meer dan men oppervlakkig meenen zoude, eenige historische waarheid, of althans eene zedelijke les, ten grondslag. Zeer dikwijls zelfs bewijzen latere ontdekkingen en opdelvingen, dat de grijze, daar in den hoek van den haard, zoo geheel mis niet was in zijne opgesmukte vertelseltjes van den ouden tijd.
En wat nu in het bijzonder de heuvels betreft, zij waren zeer dikwijls begraafplaatsen van veldoversten, van hoofden van volksstammen, soms ook slechts van eenvoudige lieden. Niet echter al die oude verhevenheden, door menschenhanden opgeworpen, zijn grafheuvels of ‘tumuli’ Hier of daar zal eene hoogte zijn aangebracht, om tot toevluchtsoord bij overstroomingen te dienen; elders zal zij misschien een uitkijk geweest zijn voor den ouden burcht, die in de nabijheid ligt; hier zal zij een verdedigingspunt gevormd hebben tegen de vijandelijke horden; ginds zal de romeinsche soldaat onder het uitspreken van de prozaïsche spreuk van den hedendaagschen solidair: ‘De aarde zij u licht!’ zijn strijdschild vol aarde op de lijkbus van zijn makker hebben omgeschud, of wel de Menapiër of Batavier of Fries zal er eene offerplaats hebben gewijd, of . . . . ja, wie zal alles kunnen uitleggen, wie het ‘waarom’ beantwoorden, dat den mensch hier of elders deed handelen? Is het niet soms een gril van het brein, die de handeling van den mensch bestuurde? Wie geeft dan eene verstandige of beredeneerde uitlegging van den zin en de beteekenis dier gril?
En onze Drususberg dan, die kleimassa van 10 el hoogte 20 el lengte en 14 breedte, door den teekenaar zoo getrouw wedergegeven, wat was die dan wel in zijn oorsprong? . . . De sage zegt, dat daar, onder die zware massa de romeinsche veldheer Drusus, die 10 jaar vóór onze tijdrekening deze streken bezocht, begraven ligt. Een zeker schrijver heeft zelfs een anoniem brochuurtje gewijd aan de waarschijnlijkheid dier sage. Die schrijver ziet daarenboven in eene nabijliggende ruïne van een middeleeuwsch ridderslot der heeren van Cuyck en Mirlaer een altaar der druïden, de bekende offeraars der Galliërs. . . . . Na die brochure, en na die onderstellingen moge iedereen van den Drususberg denken en oordeelen wat hij wil, en zelfs vertellen, dat Drusus op het kasteel gewoond en de druïden op den berg geofferd hebben, niemand zal zulks ten kwade duiden. Wat met zekerheid van den Drususberg te vermelden valt, is, dat reeds sedert jaren de taaie klei, waaruit de heuvel is opgeworpen, wordt verwerkt tot tichelsteenen, en dat zoodoende allengskens ten toon komt, wat de kleine berg sedert eeuwen in zijn binnenste verscholen hield. Had het wegnemen dier klei onder leiding van oudheidkundigen plaats, er zouden wellicht belangrijker ontdekkingen gedaan worden dan thans, nu dit door den bikhamer en het houweel van den forschen steenbakker gebeurt. Echter zal het niet van alle belang ontbloot zijn te weten, wat vóór ruim een jaar nog bestond en misschien het toekomende jaar verdwenen is.
Over de geheele kruin des heuvels, één voet onder de oppervlakte, schijnt eene dunne kiezellaag verspreid te zijn, die aan de oostzijde uit kleine steentjes bestaat en aan de westzijde in een plaveisel van keisteenen eindigt. Op de oostzijde werden grijze urnen of vazen gevonden, waarvan de stukken, zelfs op elkander gestapeld, waren nedergezet op twee platgeslepen beenderen van een voet lengte, welker uiteinden insgelijks platgeslepen waren. Fijne, zwarte asch, met vegetalische bestanddeelen vermengd, was hier of daar in lagen en op fragmenten der urnen voorhanden. Op de westzijde bevonden zich urnen, uit witte aarde vervaardigd en met ruwe, roodgekleurde figuren versierd, terwijl daar tevens een fragment van eene grijze urne met ingeprente rijen vierkante stippen werd uitgegraven, en eenige ijzeren voorwerpen als een lans, spoor, roskam en hoefijzer, die zouden doen denken dat daar een strijder met zijn ros begraven lag. Ten Noorden werd eene groote menigte beenderen, meerendeels van koeien en varkens, gevonden, en ten Zuiden een oven, die een nadere beschrijving verdient. Op eene onderste laag van sponsachtigen steen is het gewelf van zorgvuldig uitgekozen keisteenen gevormd, die met een platte zijde den inwendigen wand des ovens vormen en, zonder kalk of metselstof, door de klei van den heuvel aaneengesloten blijven. Naast dezen oven is in de klei een vierkaut schoorsteentje gevormd van een palm doorsnede. De oven zelf bevatte eene dikke laag zwarte en grijze asch, waartusschen zich een halfverbrand schouderblad van een dier bevond.
Waartoe werd nu de Drususberg opgeworpen, door wie, wanneer? was hij een toevluchtsoord tegen overstroomingen? Schoon hij in eene lage weide ligt, die jaarlijks door de Maas overstroomd wordt, is dit niet waarschijnlijk, want in de nabijheid bevindt zich een uitgestrekt