Bij 't uitgaan der school.
‘De school is uit!’ Dat is de vreugdekreet der jeugdige slachtoffers van 't A B C. Sledevaren, glijden en met sneeuwballen gooien zijn verboden vruchten tot op 't oogenblik dat de meester den schepter tijdelijk neerlegt. Ja, 't wordt als een strafbaar feit aangerekend, wanneer de knaap den schat van kennis, op de schoolbank vóór hem uitgestald, een oogenblik uit de oogen verliest, om ze naar buiten te wenden, waar de sneeuwvlokjes zoo prettig door elkander dwarrelen en bergen van geluk beloven. In welke goede hoedanigheden de maatschappij der kleinen, die op pag. 189 vertegenwoordigd wordt, zich moge verheugen, het spelen ligt haar nader aan 't hart dan het leeren. Men mag zooveel schrij ven als men wil over 't nut van 't onderwijs, onze helden gelooven er niets van en beschouwen 't als hun grootste sociale ramp. De paedagogen, die dagelijks in de weer zijn om hun verhard gemoed te bekeeren, prediken meestal voor doove ooren. Spreekt men hen over de noodzakelijkheid van 't schoolgaan, daarvan zijn zij overtuigd als een dief, die veroordeeld is om te zitten.
Hiermeê zij evenwel niet gezegd dat zij, die op straat altijd haantje de voorste zijn, en op school door hun houding 't meest tegen die noodzakelijkheid protesteeren, tot de slechtste onderdanen van den schoolmonarch behooren.