tegen het ongeloof en de zonde, die reuzenstrijd, waaraan P. Bernard al zijne forsche krachten toewijdde, tot zoolang hij, om zoo te spreken, op het slagveld sneuvelde.
De laatste door P. Bernard gegeven missie begon den 27en Mei 1866 te Montzen, een dorpje niet ver van Aken, gelegen in het bisdom van Luik. Hier werd een val de eerste aanleiding tot zijn dood. Op den 31en Mei had de generale H. Communie der kinderen plaats, en na den kleinen een kort woord tot voorbereiding te hebben toegesproken, begon P. Bernard, in het middelpad der kerk heen en weder loopende, den rozenkrans voor te bidden. Toen hij zich wilde plaatsen op het altaar der H. Maagd, voor hetwelk de kinderen lagen nedergeknield, struikelde hij over een klein vooruitstekend bankje; hij dreigt links neer te storten, maar wil zich naar de rechterzijde staande houden met het ongelukkig gevolg dat de linker kniepees scheurt en P. Bernard machteloos nedervalt. Men kwam aanstonds toegeschoten en plaatste hem op een stoel; de val scheen hem niet gedeerd te hebben en hij ging met luider stemme voort: Wees gegroet Maria. Weldra echter begon hij zulk eene pijn te gevoelen, dat men hem, op zijn verzoek, naar de pastorie, schuins tegenover de kerk gelegen, dragen moest. Helaas! nooit meer zou zijn woord van den kansel weerklinken.
Aanstonds maakte hij aan zijne familie het droevig ongeval bekend door een brief welken hij dicteerde, maar zelf onderteekende. ‘Gods heilige en aanbiddelijke wil geschiede!’ was het laatste woord er van.
Ofschoon het eenparig oordeel der achtereenvolgens ontboden doctoren luidde, dat het been wel eerst na langen tijd, maar toch geheel genezen zou, bleef P. Bernard, terwijl hij zijne gewone opgeruimdheid behield, zijn toestand zwaarder dan iedereen inzien. Zoo b.v. zeide hij, toen men een paar dagen na het ongeval twee paters aanmeldde, die hem kwamen bezoeken: ‘O! dat is schoon, laten zij spoedig binnenkomen; het zal zoo heel lang niet met mij duren.’ Dergelijke uitdrukkingen waren hem in die da[g]en gewoon; ook wilde hij niet anders dan ascetische werken lezen, om zijne ziel voor te bereiden tot de eeuwigheid. Toen hij door de goede verzorging, welke hij aan de pastorie te Montzen genoten had, reeds in zooverre hersteld was, dat hij met een rijtuig stapvoets naar Wittem kon vervoerd worden, sprak hij wel in de eerste oogenblikken tot zijne bedroefde ordebroeders over een spoedig herstel, maar weldra over niets anders dan over zijn naderend levenseinde. Er was nog geen de minste schijn van doodsgevaar, toen den 21en Augustus de nieuwbenoemde rector van Wittem aldaar uit Amerika aankwam; het eerste woord, waarmede P. Bernard hem toesprak, was: ‘Wel zoo, pater, gij komt hier om mij te begraven?’ Weinig tijds vroeger zeide hij tot een zijner vrienden, met wien hij in den tuin nabij den grafkelder nederzat: ‘Zie eens goed in het nieuwe gedeelte der kelders, de eerste opening links, daar kom ik spoedig te liggen.’
Eerst na P. Bernard's afsterven is het bekend geworden, waarom hij zich zoo zeker gevoelde omtrent zijn naderenden dood. Op het einde der maand Maart van hetzelfde jaar had hij te St. Truijen zijne retraite gehouden, waarvan hij bij de bediening sprak. Van daar te Wittem wedergekeerd in de eerste dagen der maand Mei, ging hij op zeker oogenblik met tranen in de oogen naar den pater provinciaal, welke te Wittem vertoefde, en binnenkomende riep hij uit: ‘Pater, ach, pater wat ben ik gelukkig!’ Toen de ontstelde provinciaal naar de reden vroeg, openbaarde P. Bernard hem, dat hij nooit eene retraite zoo vol zegeningen als deze gemaakt had, ‘en,’ voegde hij er bij, ‘'t is eene voorbereiding tot mijn dood.’ Hij had dan ook aan den hoog. eerw, generaal der congregatie te Rome nederig en onderworpen het verzoek gericht om den laatsten tijd zijns levens alleen voor God te mogen doorbrengen in het klooster te Rome; hij wilde zoo gaarne zijn priesterlijke loopbaan gaan sluiten in de Eeuwige Stad, waar God hem onder zoovele zegeningen tot den priesterlijken staat had geroepen; ‘maar,’ zeide hij tot den provinciaal, ‘indien de hoogwaardige generaal wil dat ik hier blijve, dan is het mij even goed.’ Het antwoord uit Rome kwam eerst aan na den val te Montzen, toen ook deze reeds te Rome was bekend geworden. Hierop doelde P. Bernard, toen hij, nauwelijks in de pastorie van Montzen binnengedragen, deze woorden sprak, welke toen nog voor iedereen duister waren: ‘Ziedaar dan het antwoord uit Rome;’ hij zag dit ongeval aan als de stem van God, die verlangde dat hij hier zijn arbeid voleinden en sterven zou. Wat er in de retraite te St. Truijen tusschen God en hem is omgegaan, heeft hij niet medegedeeld; zooveel echter is zeker, gelijk het uit zijne woorden en handelingen gedurende zijne gansche ziekte blijkt, dat hij voor zich de vaste overtuiging had van spoedig te zullen sterven, en God hem op welke wijze dan ook, deed kennen, dat hij weldra het loon van zijn arbeid ontvangen zou.
Dit loon viel den beroemden missionaris op Zaterdag den 2en September 1865 ten deel, toen hij, in den ouderdom van bijna 58 jaren, zijn reine ziel aan zijn Schepper weergaf.