Toen zonk de jeugdige priester als verpletterd neer; het koude zweet brak hem van alle kanten uit. Vóór hem verscheen nogmaals zijn moeder, wanhopig jammerend, als op den dag, toen men Albert van haar hart wilde wegsleuren, achter haar de heldhaftige Octavie, Albert, Paul, al zijn vrienden, zijn bloedverwanten, zijn meesters! Het was te veel; de lijdenskelk scheen over te loopen en hij wilde het hoofd afwenden; nimmer nog had hij die vlijmende smart zóó gevoeld. Daar meende hij een ander beeld te zien. Het was Alphonse, zijn boezemvriend, die hem toewenkte.
‘Zal de moed u thans falen, gezalfde des Heeren?’ scheen zijn stem hem toe te roepen, ‘kom, draal niet! Gij zijt aan het einde. Gelukkiger dan vele anderen, scheldt de Heer u een lang, moeielijk leven kwijt, om u nu reeds te tooien met het witte kleed der martelaren en overwinnaars! Kom, moed, 't is bijna gedaan!’ De ontroering verdween, heilige kracht bezielde hem, de mensch was overwonnen door den priester. Met verheven moed gewapend als met een stalen borstharnas, stond de wakkere kampioen overeind. Geen spoor van angst lag meer op zijn gelaat en houding te lezen.
De kruisweg, welke deze martelaars moesten afleggen was nog langer en smartelijker dan die der eersten. Onder onophoudelijke mishandelingen en aanvallen schreden zij door de Rue de Paris naar de Rue Haxo. De priesters waren door een afdeeling gardes voorafgegaan, het gelaat van velen hunner was opengereten en bebloed. Perinette liep onophoudelijk naast den heer Delgrange, haar keel was schor van het schreeuwen en tieren; in de eene hand hield zij een pot petroleum, in de andere een kwast.
‘Wat heb ik u toch gedaan?’ vroeg hij zacht verwijtend.
‘Wat, wat? Vraagt gij dit nog, ellendeling? Gij hebt mij’ . . . en weder brak zij in een vloed van beschimpingen en verwijtingen los, te schandelijk en te onsamenhangend om neer te schrijven. Robert hoorde niet meer naar haar woorden; zijn geest behoorde niet meer aan de aarde. Plotseling verbleekte bij en trok krampachtig aan den toog van den priester, die aan zijn zijde ging; onder de havelooze troep vrouwen had hij er een gezien, bleeker dan de anderen, doch met nog verwarder blik en radeloozer uiterlijk. Haar oogen schenen iemand in den stoet te zoeken, en in wanhopige smart trachtte zij zich een weg door de menigte te banen, doch haar pogingen waren vruchteloos.
Met een onbeschrijfelijke uitdrukking van droefheid en onderwerping drukte de jeugdige leviet de handen op de borst en sloeg de oogen ten hemel. Weinige minuten later waren zij op het plein Vincennes aangekomen, en werden zij opeengepakt in een loopgraaf, omringd door de bandieten, die hun tot geleide verstrekten. Behalve die ellendelingen zag niemand wat hier gebeurde. Eenige oogenblikken verliepen in betrekkelijke stilte. Toen knalden eenige geweerschoten, en 't gedruis verstomde. Een snijdende gil ontsnapte de borst der vrouw, die wij zoo even zagen.
‘Mijn kind,’ riep zij, ‘mijn kind! Waarom hebt gij mijn apostel vermoord?’
Toen barstte zij in luid gelach los, danste en klapte in de handen tot groot vermaak van 't omringende gespuis.
‘Braaf gehandeld, mijn dierbare Guérin,’ riep Perinette, en viel den met bloed bemorsten kerel om den hals. ‘Laat hen ons nu vrij verpletteren en verbranden, wij zijn gewroken! De wereld weet thans hoe ware patriotten zich weten te verdedigen!’
‘Steek alles in brand,’ antwoordde hij, ‘alles, anders is het te laat.’ Zij lachte van genot en snelde weg, den petroleumkwast boven het hoofd zwaaiende. De vrouw vatte haar handen.
‘Laat ons dansen,’ riep zij, ‘laten wij ons verheugen, de tirannen zijn gestraft, het volk is vrij. Ha, ha, hij is dood, hoe kluchtig . . . . . Ik wist wel dat ik een zoon moest verliezen, en nu verlies ik ze beiden. Ha, ha, ha!’
Een forsche hand greep haar bij den schouder, en in een oogwenk, lag de waanzinnige vrouw op de armen van een jonkman, die haar door het gewoel heen wegdroeg met gevaar van hun beider leven.
Fautrin was na den 24en Mei niet meer tehuis gekomen, men had hem een geweer in handen gegeven en voortgestuwd naar de barricades. Zoodra hij er kans toe zag, was hij weggeslopen en had zich vooreerst in een kelder verborgen; eerst den derden dag waagde hij het, naar buiten te komen. Over het plein Vincennes gaande, was hij den stroom der massa gevolgd, en wie schetst zijn ontzetting, toen hij mevrouw Delgrange in hun midden zag? Zij was, niettegenstaande alle zorg en omzichtigheid, ontvlucht.
Octavie, door het raam ziende, had haar juist den hoek der straat zien omgaan. Zonder nadenken ijlde zij het huis uit, haar achterna. Zoolang men door de stille straten ging, was het goed gegaan; bijna had zij hare moeder achterhaald, toen een groote, razende en tierende volksmassa zich tusschen haar beiden plaatste. In de naaste straat hoorde zij het gedruis eener vluchtende menigte en het donderen van 't geschut. Beangst plaatste zij zich zoo dicht mogelijk aan den muur, toen een bekend stemmetje haar van onder den grond toeriep:
‘Jufvrouw Octavie, kom hier in den kelder, anders zijt ge verloren!’
Snel liet het meisje zich naar beneden glijden, waar Louise Guérin met haar jonger broêrtje zich hadden verscholen. De beweging op straat werd hoe langer hoe grooter, het tooneel van den strijd kwam nader.
De onrust der arme vluchtelingen was onbeschrijfelijk. Elk oogenblik meenden zij de vlammen boven hun hoofd te hooren knetteren; Octavie was in de grootste ongerustheid over haar moeder, Paul en haar broeders; soms scheen het leven alle waarde voor het ongelukkige meisje verloren te hebben; een doffe wezenloosheid had haar bevangen, en noch het geschrei der twee kinderen, noch het helsche rumoer scheen eenigen indruk op haar te maken. De vlucht der communards werd thans blijkbaar; in wilde verwarring, schreeuwend en tierend, vlogen zij door de straten, vrouwen met hangende haren, en potten petroleum in de handen, drongen in de huizen rechts en links.
Tien dier furiën met Perinette en Rosine aan het hoofd wierpen zich in den kelder, waar Octavie zich bevond.
‘Laat ons naar boven gaan,’ riep Louise, ‘het is de booze geest van mijn vader!’
En Octavie volgde haar bijna werktuigelijk naar de benedenvertrekken van een verlaten, half verwoesten winkel.
Een oogenblik later kwamen de helsche pétroleuses in dezelfde kamer gillend en juichend.
‘Wrijft de muren, zeept ze in, dan vliegen we allen naar boven! Leve de commune! Wij verrijzen als de vogel Sphinx uit de vlammen!’ gilde Perinette, en stortte haar halven pot over de muren. ‘Leve de commune!’
‘Leve de commune!’ grijnsde Rosine, ‘of liever sterve de commune!’ Met een brandende lont stak zij de olie in vlam, en weinige oogenblikken later was het geheele vertrek in een vuurzee herschapen. Octavie vluchtte verder, Louise sprong het raam uit, te midden der troepen van Versailles, haar broeder volgde dit voorbeeld. Doch de arme jufvrouw Delgrange gevoelde zich hiertoe niet meer in staat; zij verborg zich achter de deur en wachtte haar lot af.
‘Hier is de zuster van uw vriend Delgrange, Perinette!’ riep een der vrouwen.
‘Mooi, schooner konden wij niet sterven! Kom hier, duifje, kom hier!’
‘Sluit de deur!’ bulderde de dronken Rosine, ‘de troepen komen binnen!’
‘Steekt in brand, dan vernietigen wij alles met ons!’ De deur werd door kolfslagen gebeukt, de troepen, ziende hoe de vlammen uit de ramen stegen, hoopten hier een goede vangst communards te doen en stormden binnen.
Octavie knielde neder en beval haar ziel aan God, doch de woeste virago's grepen haar aan:
‘In het vuur!’ schreeuwden zij, ‘in het vuur! Wij gaan allen samen den dood in. Hoera, hoera!’
De achterkamer was een prooi der vlammen; van voren weergalmden het geschreeuw der soldaten en 't gekletter hunner wapenen. Alle redding scheen onmogelijk.
‘Leve de commune! Leve de commune!’ huilden de vrouwen, die reeds aan duivels gelijk waren. ‘Op onzen dood volgt roem en vergoding.’
Met bovenmenschelijke kracht rukte Octavie zich los en snelde naar voren, waar de deur juist bezweken was en de krijgers binnentraden.
‘Genade, genade!’ gilde zij, met uitgestrekte armen naar hen toe loopende.
‘Ha, hier zijn ze, de brandstichters, de pétroleuses!’ riep de officier, die met opgeheven sabel aan hun hoofd ging. Hij was jong en schoon; zijn oogen fonkelden van krijgslust en wraak. ‘Geen genade,’ riep hij, ‘steekt ze overhoop!’
Octavie voelde reeds de punt der bajonetten op het hart, boven haar schemerde de rosse gloed der vlammen, achter haar klonk het hoonende gehuil der vrouwen en vóór haar stond de onverbiddelijke gerechtigheid. In vertwijfeling zag zij rond en haar oog viel op het gelaat van den hoofdman.
‘Albert, herkent gij Octavie niet meer?’ kreet zij, en zijn voeten omklemmend zonk zij als levenloos ter aarde.
Albert Delgrange weerde zijne krijgers af, en doodsbleek van ontsteltenis richtte hij het jonge meisje op; een blik op haar gelaat overtuigde hem dadelijk.
‘Dood aan de anderen!’ riep hij, ‘doch spaar dit meisje, zij is geen pétroleuse, zij is mijn zuster!’ - en hij knelde haar in zijn armen.
Ondertusschen ijlden de soldaten voorwaarts naar de dolle vrouwen; zij stonden voor de vlammen, zingend en tierend, den petroleumkwast in de handen.
‘Leve de commune! Leve de dood!’ brulde Perinette. ‘Volgt mijn voorbeeld zusters! Alles is gedaan, doch wij zullen herleven!’ - en zij stortte zich in de vlammen, twee anderen deden hetzelfde en de overige vielen in handen der soldaten.
Dit was het einde van Perinette, 't welk spoedig door dat der commune gevolgd werd.
Twee dagen later bescheen de Pinksterzon de overwonnen, onteerde koningin der steden. De trotsche monumenten waren vernield, de rook steeg nog uit de puinhoopen, en een afgrijselijke brandlucht vervulde de straten. Een sluier van boete en schaamte scheen haar te overdekken, doch te midden der weergalooze verwoesting verhief zich de ranke spits der Heilige Kapel. Had de geest van den heiligen Lodewijk door de vlammen gezweefd om zijn kleinood te beschutten, of had het bloed der martelaars om genade geroepen? Was zij gespaard als een onderpand van vergeving en verzoening of als een teeken van uitstel? Wie kan de geheimen des Hemels doorgronden! Zeker is 't echter dat de bedroefde en vernederde natie met hoop en verlangen de oogen richtte