Indien, wat zeker niet te hopen is, dergelijke gedaanteverandering ook heden ten dage plaats greep, zou menig huisvader zijn verloren dochter moeten gaan opsporen in de hooge takken der boomen van druk bezochte lanen en parken.
Ik bescherm den ekster, wellicht met meer voorliefde, omdat er maar weinigen zijn partij trekken. Velen toch hebben het zoozeer gemunt op allerlei vogelen en vogeltjes in den wildstaat en niet het minst op dezen prettigen gast, dat het mij verwondert hem nog zoo dikwerf en in zulk een vroolijke luim te ontmoeten. Landluî en landheeren onderteekenen eenparig het doodvonnis van mijn vriend, zij dagen hem voor hun bloedraad, omdat hij in tuinen of zaaivelden rooft en plundert, eieren uitzuigt, 't jonge wild wurgt en verslindt. Nu, aangenomen dat het zoo is - wat ik niet toegeef - waarom dan aanstonds de felle doodstraf toegepast en niet liever een ietwat zachter correctief gebruikt, vooral in onzen lieven tijd van zachte inschikkelijkheid. Daarenboven o, foei! hebben eene zekere soort van menschen een vervaarlijk vooroordeel tegen het ekstertje. Verbeeld u eens, lieve lezer, zij vertrouwen hem niet, hij is een ongeluksvogel, een zeker teeken van ramp en tegenspoed. Zij zullen u zeggen; dat zoo men vier van die leelijke vogels bij elkaâr ziet, er binnen kort een sterfgeval in de buurt te wachten is; negen eksters is bepaald een vreeselijk iets.
Wat mij aangaat, gaarne hoor en zie ik een ekster, want hij brengt mij steeds de gevleugelde bewoners der keerkringen te binnen. Daar ligt zulk een kleurengloed, zulk een metaalglans over zijn veeren verspreid, dat men hem schier voor een verdwaalde uit die zonnige streken zou houden. Zijn lange staart, die voortdurend op en neer wipt, de scherp witte en zwarte vlekken, staan hem zeer fraai in zijn zwierige en dartele beweging door de lucht.
Ik weet overigens zeer goed, dat hij een vrij sterke neiging tot stelen heeft, en deze is het voornamelijk, die hem bij beschaafden en onbeschaafden in minachting brengt; maar ook weet ik, en kan 't overtuigend staven, dat hij, evenals zijn broêrtje de kraai, in de Lente alleen en slechts gedurende twee maanden den dief speelt. Dan, ja, is hij zeer ijverig in de weer en op verboden kluifjes belust; Cacus zelf, die oude schelm, gaf geen grooter blijk van zijn handigheid en sluwheid, toen hij de koeien van Hercules stal, dan deze vogel, wanneer hij bij de boerderij hoendereieren of in de velden een patrijzen- of fazantennest ontdekt. Hij doorsteekt het ei met den snavel en vliegt er meê weg. Na den broeitijd echter wordt de ekster weer even onschuldig en schadeloos als te voren, tenzij men het verorberen van een of andere verloren vrucht of verwaarloosd graan als een kapitale misdaad beschouwe. Wat meer is, de rest van het jaar brengt hij in zeer nuttige bezigheden door, dan verslindt hij insekten bij duizenden, bevrijdt ons van allerlei rottende voorwerpen, die, zonder hem en de kraai, de lucht door hun schadelijk uitvloeisel en stinkende gassen zouden verpesten. Het vee wordt ook eenigermate door zijn vorschenden eetlust geholpen; dikwerf zult gij hem wellicht gezien hebben op den rug van schapen of koeien, hij was er, om ze van het ongedierte te zuiveren, dat bun zeer hinderlijk moet zijn. Gansch ander doel beoogt zijn stamgenoot, de kauw, wanneer zij de schapen een bezoek brengt - zij gaat er om de wol, de ekster om het ongedierte.
Ik ben het niet eens met eenige vogelkenners, die het er voor houden, dat de huif boven het nest van den ekster ter verdediging is gebouwd; immers de opening, waarlangs de vogel binnenkomt, staat altijd voor den vijand open, en de inhoud van het nest is door den koepel volkomen zichtbaar. Ik ben daarenboven ten volle overtuigd, dat de ekster, evenmin als eenige andere vogel, 't minste besef heeft, dat zijn eieren kunnen geroofd worden, tot op 't oogenblik dat hij ze mist. Vreesden zij zulk een ramp, ekster, kraai en spreeuw zouden hun nest op eenzamer plaats en meer buiten 't bereik bouwen. Maar geen ondervinding, zoo zij die hebben, maakt hen wijzer. Om [u] hiervan te overtuigen, werp slechts een blik op de spreeuwen uwer daken, de kraaien, maar meer nog de roeken, uwer bosschen, en gij zult bevinden, dat zij jaarlijks schier ter zelfder plaats terugkeeren, al hebt gij ze ook verontrust. 't Is daarenboven, zooals ik reeds zeide, een feit, dat de ekster een open plaats, ja, die 't meest in het oog valt, voor zijn nest uitkiest; hij zet zijn werk voort, al bezoeken wij hem drie of viermaal daags, en verlaat het niet, maar broedt zijn eieren uit, al betast gij ze nog zoo dikwerf, wel te verstaan met eene zekere bescheidenheid en vogeltakt. Ja, wat meer is, gij moogt gerust zijn eieren wegnemen, die van een anderen vogel in de plaats leggen, hij zal ze uitbroeden en de jongen opkweeken. De ekster, en hetzelfde kan weer van al de andere vogels gezegd worden, heeft op verre na de gehechtheid niet voor zijn eieren, die hij voor zijn jongen aan den dag legt. De eieren, die gij uit zijn nest haalt en op den grond legt, zal hij voor immer verlaten, maar breng slechts de jongen naar een plaats, waar de oude vogel toegang kan verkrijgen, en hij zal ze geregeld voeden en verzorgen. Hij laat het vuile ei gedurende de broed- en opvoedings-periode in het nest liggen, vogelen echter, die in holle boomen of gaten van muren verblijf houden, reinigen hun woning met de meeste zorg en verwijderen bedorven eieren en alle verdere vuilnis uit het nest. De ekster nestelt in alle soorten van boomen, zelfs versmaadt hij den nederigen doornstruik der haag niet. De appelboom in den tuin, de eenzame esch in de weide, de els bij de beek en de eik te midden van het woud, allen hebben hun aantrekkelijkheid voor dezen ogel. Hij plaatst er zijn nest, dat hij van stokjes, klei of aarde maakt, alles samengevoegd door vezelige boomwortels. - Ik las onlangs in een boek over de vogelen, dat eksters hun nest met wol bekleeden; dit is eene vergissing, of wel hebben de tegenwoordige eksters, overeenkomstig de eischen van den tijd, een nieuw ‘comfort’ in hun huis gebracht. Hij legt van vier tot negen eieren, zeven schijnt echter het gewone getal. Deze verschillen onderling in grootte en vorm. De wijfjes-ekster is zoo sprekend het evenbeeld van haar gemaal, dat gij ze ter nauwernood van elkander kunt onderscheiden. Die gelijkenis treft men trouwens schier bij al de vogels aan, waar de fraai schitterende veeren zich vóór de eerste ruiing vertoonen.
Eksters leven gezellig, hoewel niet in den strengsten zin des woords. Waar zij niet verontrust worden, ziet men ze vaak bij troepjes van vijftien tot twintig in drukken kout van boom tot boom vliegen. Soms verheffen zij zich zeer hoog in de lucht en schieten er doorheen met buitengemeen snelle vaart, iets wat tot nu toe de aandacht van vogelkenners schijnt ontgaan te zijn.
Evenals al de vogels in den wildstaat, worden ook deze bijzonder luidruchtig bij 't vallen van den avond; en zoo gij er behagen in schept de bewegingen der organische natuur gade te slaan, zult gij opmerken, hoe zij bij zonsondergang snaterend en babbelend in kleine afdeelingen naar hunne gewone rustplaatsen vliegen. Daar zijn het de beste nachtwachten ter wereld; wie het boschje binnentreedt, is zeker hun aandacht te trekken, want als bij tooverslag weerklinkt er een koor, waarin de vreemdste tonen en akkoorden door elkander ruischen. Wanneer ik 's nachts of over dag zulk een eksterrumoer hoor, weet ik dat er iets gaande is. 't Is nu ruim drie jaren geleden, dat een mijner vrienden in Zuid-Holland mij verhaalde, hoe hij door toedoen der eksters den brutaalsten strooper van 't land te pakken kreeg. Hij werd ter plaatse gebracht, waar deze wilddief zijn praktijk uitoefende, door het luid en aanhoudend geschreeuw dezer vogelen in de toppen der boomen, juist boven de plek waar deze aan 't werk was. In ‘flagrant délit’ gegrepen, verklaarde de strooper dat die gevloekte eksters 't hem ‘elapt’ hadden, anders ware men hem niet ‘aan 't laif ekomen.’ Waar de eksters dus al niet goed voor zijn!