Rosa Nera aan de fontein.
Was 't niet reeds in de type en kleederdracht te zien, de naam van den schilder zou voldoende wezen, om het tafereel der gravure van pag. 164 een plaats onder den zuidelijken hemel van Italië aan te wijzen. In de kunstwereld immers is Antoine Hébert bekend als een artist, die zijn talenten schier uitsluitend aan de italiaansche natuur en 't italiaansch volksleven gewijd heeft.
‘Hébert,’ zegt een duitsch schrijver, ‘heeft behoefte aan een onbewolkten hemel, helder licht, scherpe zonnestralen, gebruinde gelaatskleur, en niemand geeft beter dan hij de sprekende melancholie terug der zuidelijke gewesten.’ Bovendien legt hij een bijzondere voorliefde aan den dag voor 't eenvoudige landleven van den schilderachtigen italiaanschen bodem. Rosa Nera, het Meisje van Alvito, de Hooikoopvrouw van San-Angelo, het Meisje aan de Bron, Pasqua Maria, zijn niets anders dan trouwe kopieën van 't geen werkelijkheid is in de omstreken van Napels en Rome.
Toch is Italië 't vaderland niet van den schilder, noch 't land, dat het grootste aandeel in zijn roem heeft. Die dubbele eer komt aan Frankrijk toe. In 't jaar 1817 te Grenoble geboren, kwam Hébert in 1835 te Parijs, om in de rechten te studeeren. Te gelijker tijd legde hij zich op de schilderkunst toe en bracht het onder de aanmoediging van zijn beschermer, Paul Delaroche, zóó ver, dat hij in 1839 aan 't academisch concours deelnam en den grooten prijs won. Op kosten van den Staat bracht hij daarop vijf jaren te Rome door en verbleef toen nog drie jaar in Italië, om schetsen voor toekomstige schilderstukken te verzamelen. Sinds de expositie in 't paleis Luxembourg (1850) dagteekent zijn naam, die door latere tentoonstellingen te Parijs meer word gevestigd.