De walvischvangst.
De walvischvangst, die hoofdzakelijk om het balein en de traan ondernomen wordt, eischt gevaarlijke en met veel kosten verbonden expeditiën naar de Noord- en Zuid-poolstreken.
In vroegere eeuwen werden de walvisschen zelfs op de fransche, nederlandsche en duitsche kusten aangetroffen, doch sinds de jacht op hen een aanvang nam, hebben zij zich meer en meer naar de ijsgewesten teruggetrokken, zoo zelfs dat zij thans niet verder dan tot den zes en zestigsten breedtegraad komen afzakken.
De vangst dezer machtige zeedieren werd reeds in de negende eeuw door de Noorwegers gedreven. Omstreeks het begin der zeventiende eeuw begonnen de Nederlanders de voornaamste walvischvaarders te worden; ongeveer honderd vijftig jaren later maakten echter de Engelschen van de omstandigheden gebruik, om zich het monopolie der vangst toe te eigenen. In de laatste, jaren, terwijl sedert 1815 Franschen, Amerikanen, Nederlanders en Duitschers insgelijks aan de walvischvangst deelnemen, is deze wegens het verdwijnen der walvisschen in de Noordpoolzeeën zeer afgenomen, doch heeft daarentegen in de Zuidzee een aanmerkelijke uitbreiding erlangd.
De walvischvaarders zijn op hun tochten aan vele en groote gevaren blootgesteld. Vlottende ijsbergen dreigen hun vaartuigen reddeloos in te sluiten of te verpletteren; de booten, uitgezonden om den walvisch te kunnen harpoeneeren, worden dikwijls door een staartslag van den kolos in stukken weggeslingerd. Niet zelden tracht men dan ook de harpoenen van af het schip door middel van raketten te werpen. Hongerige haaien beloeren de matrozen, terwijl de zeelieden na een gelukkige vangst bezig zijn de baarden en 't spek van het geraamte van den walvisch te scheiden.
Dikwijls brengt de expeditie twee jaren in de woeste ijsstreken door zonder een enkelen walvisch te vinden; de enorme kosten der uitrusting zijn dan verloren. Het is derhalve zeer begrijpelijk dat men zich wel tweemaal bedenkt, alvorens zulk een weinig toelachenden tocht te ondernemen.