nigen blik ergens strak op gevestigd heeft. Dat ergens is bijv. het venster, waar een zeker iemand zich ophoudt, een poort of een schilderhuisji, waar hij staat koud of druipnat van den uit den hemel stroomenden regen te worden, de hoek van een straat, waaruit een jonkman zoo aanstonds te voorschijn zal treden.
Onder een dier vensters waren eenige ‘pifferari’ aan 't muziek maken. De pifferari namelijk zijn herders uit de omliggende bergen, die gedurenden den tijd van den Advent de steden doorreizen, om onder begeleiding hunner landelijke muziek door hun liederen de naderende komst van 't Kindje van Bethlehem aan te kondigen.
DE GEBOORTE DES HEEREN.
Gewoonlijk zijn zij drie in getal: een grijsaard, een man van rijpen leeftijd en een kind. Hun muziek-instrurnenten zijn eenvoudig als die van herders, en bestaan gemeenlijk uit een hobo, een rietfluit en een triangel. De ‘canzonetta,’ die zij er bij zingen, is eenvoudig en minnelijk, gelijk zulks past bij de nederige geheimenis der Kribbe.
‘O Verginella, figlia di sant' Anna, nel ventre tuo portasti il buon Gesu. In cielo, in terra sia avocata. O H. Maagd, dochter van de H. Anna, in uw schoot droegt gij den goeden Jezus. In den hemel en op aarde wees onze voorspraak!’ - Zoo zongen de herders onder 't venster, en groot zoowel als klein, wat in de nabijheid was, vond opbeuring en genoegen in die vroolijke, kinderlijke tonen.
Onder de menigte bevond zich, behalve mijn vriend, ook een vrouw van een goede drie en twintig jaren, met een kleinen lieveling op haar arm. 't Was een schoone, rijzige vrouw, die met haar achteloos van haar hoofd afhangenden doek, het door haar zelve geweven en geverfd kleed, en vooral door haar klassiek profiel de echt napolitaansche type vertegenwoordigde.
Haar naam is Madalena, haar kleine heet Luigi. Men kan 't haar aanzien: hoe zindelijk ook gekleed, zij is arm, doch tevens van zeer goede afkomst. Een paar jaar geleden beging zij in de oogen harer familie een misstap, door tegen den zin van deze met een arm man of althans een man van minderen stand dan zij zelve was te huwen.
Dewijl de armoede geen genoegzame straf scheen voor haar misdrijf, werd zij door haar familie verzaakt en buiten den, omgang met haar dierbaarste betrekkingen gestooten.
Luigi, zoo heette haar echtgenoot, was ‘marinaro,’ d.i. visscher, van beroep. In den regel, dat wil zeggen een of anderen Zon- of feestdag uitgenomen, was hij matig en oppassend, en, ofschoon hij juist wel geen schatten verdiende, wist hij toch door zijn vischvangst in 't levensonderhoud van zich zelf en zijn vrouw te voorzien. Ja, toen na verloop van een jaar hun echt met een kind werd gezegend, schenen Luigi en Madalena de wereld te rijk.
Die kleine jongen, naar zijn vader Luigi genaamd, was 't, welken de jonge moeder op de armen droeg, toen zij te midden der menigte, om de drie pifferari vereenigd, de aandacht van mijn vriend tot zich trok.
Bij 't geluid der muziek en 't aanhooren der canzonetta vergat de vrouw haar jaren en danste vroolijk met het kind op haar arm, als was zij nog een meisje in de eerste jeugd. Noch de aanmerkingen noch het lachen van een paar omstanders weerhielden haar; ja, met den grootst mogelijken ernst der wereld danste zij ter eere di Gesu Bambino e di Maria santissima, zoolang als de nationale symphonie aanhield.
‘Goede vrouw,’ sprak mijn vriend bij zich zelven, ‘Gods zegen rust op u! Hij bemint, ik ben er zeker van, uw vurig, naïef geloof en de vreugde, die gij stelt in de onschuldige herinneringen uwer kindsheid.’ En zich vervolgens tot de vrouw wendend, zeide hij:
‘Vrouwfje, ge schijnt vandaag wel schik in je leven te hebben.’
‘Signore,’ hernam zij, ‘die op Kerstmis niet vroolijk God dient, hij meent het niet goed met zich zelven. Want op Kerstavond doet het Kindje Jezus altijd een of ander wonder aan hen, die blij en vertrouwend bij zijn Kribbe hun lief en leed aan Hem opdragen.’
Nauwelijks heeft de vrouw deze woorden gesproken, zie, daar komt een jonge, kloekgebouwde visscher, met een phrygische muts op 't hoofd en een roode sjerp om de lenden, door de menigte gedrongen. 't Was de marinaro Luigi, Madalena's echtgenoot.
‘Madalena,’ zeide d visscher verheugd, ‘ons gebed is verhoord. Één zaak ontbrak slechts aan ons geluk, de liefde en eensgezindheid met onze familie. Welnu, zoo even kwam ik voorbij 't huis van moeder. De oude lui zaten beiden aan 't venster. Gelijk altijd, groette ik hen beleefd, doch terwijl ik anders nooit eenig teeken van wedergroete ontving, stond nu de oude man snel op, ijlde naar de deur en riep mij om bij hem te komen. ‘Luigi,’ zeide hij, ‘wat gebeurd is, is gebeurd. De wrok, die reeds zoolang tegen betere gevoelens heeft geworsteld, is geweken, gelijk 't ijs voor de morgenzon. Zeg dat aan onze goede Madalena. Zeg, dat de ouders, die haar in een oogenblik van gramschap verstooten hebben, heden, op dezen dag van algemeene liefde en vreugde, haar de plaats aan den haard weergeven, waar zij op denzelfden feestdag als kind en als meisje heeft gezeten. Zeg dat zij ook haar kleinen Luigi met zich brengt, opdat hij onzen ouderlijken zegen ontvange en ons de nederigheid en liefde te binnen brenge van den goddelijken Bambino.’
Blijde God en zijne H. Moeder prijzend en dankend gingen Luigi met zijn echtgenoote en kind denzelfden avond naar de ouderlijke woning; snikkend viel de jonge vrouw haar ouders om den hals, de kleine Luigi moest den heelen avond op grootmama's schoot zitten en werd overladen met kussen en koekjes, al 't voorgaande was vergeten en vergeven, de liefde en vrede waren hersteld.
‘Dat is de tooverkracht van 't Kersfeest,’ zeide mijn vriend, toen hij mij deze geschiedenis vertelde; ‘die op dezen feestdag alle geschillen en onaangenaamheden niet kan vergeten, die zijn hart niet voelt opgewekt tot gevoelens van nederigheid, liefde, gulheid en hartelijkheid, geloof mij vrij, hem ontbreekt de geest des geloofs of althans hij heeft den zin niet begrepen van dat hemelsch lied: ‘Gloria in Excelsis Deo et in terra pax hominibus bonae voluntatis. Glorie aan God in den Hooge en vrede op aarde aan de menschen, die van goeden wil zijn!’
J.v.d. Bosch.