De Belgische Illustratie. Jaargang 5
(1872-1873)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijKerstlied.Er schiet uit den Hoogen
Een lichtstroom en daalt
In schitt'rende bogen
Naar de aard en bestraalt
Vol godlijken luister,
Vol hemelsche pracht,
Het sombere duister
In heilvollen nacht,
Waarin 't eeuwig godlijk Licht
Van den hemel nederdaalde
Met zijn glansen de aard bestraalde,
Mensch werd, in ons midden kwam,
Onze schulden op zich nam.
Vlammend schoot een straal omhoog
Uit den stal, waar de Albehoeder
Door zijn Onbevlekte Moeder
In een kribbe, arm en slecht,
Was in doeken neergelegd.
Gegroet, lieve Jezus,
In doeken gehuld,
Die Hemel en aarde
Met vreugde vervult!
O zalige windsels,
Waarin Gij U windt,
't Zijn banden der liefde
Waarmeê Gij ons bindt.
Er daalt naar den HederGa naar voetnoot1)
Bij de herders in 't veld
Een Engel ter neder,
Die juichend hun meldt:
‘Een Kind is geboren
‘In Bethlehem's stal,
‘Die 't Eden verloren
‘Weer openen zal!’
Aard en hemel breken los
In gejubel bij die woorden,
En in hemelzoete accoorden
Daalt een tal van 't hemelsch heir
Bij den hemelbode neer.
‘Glorie zij aan God omhoog!’
Zongen de Engelen, ‘en vrede
Brengt het godlijk Kind u mede,
Armen, rijken, groot en klein,
Die van goeden wille zijn!’
Gegroet, lieve Jezus,
In doeken gehuld,
Die hemel en aarde
Met vreugde vervult;
Wij jub'len met de Eng'len,
O goddelijk Kind!
Wat zaligen vrede
Smaakt 't hart, dat U mint!
Er schijnt, helder flonkrend,
In 't Oosten, zeer ver,
En de and'ren verdonk'rend,
Een schitt'rende ster.
Haar glanzende klaarheid
Breekt 't heidendom door,
Geleidt het ter waarheid,
Gaat lichtend het voor
Tot de goddelijke Ster,
Die deez' aard kwam overschijnen,
Nacht en nevel deed verdwijnen,
In het hart zijn stralen schiet,
Dat zich vol geloof Hem biedt;
Tot de hoogste Majesteit,
God van Hemel en van aarde,
Die Zijn glorie openbaarde,
Die een stal verkoos tot woon
En een krib tot liefdetroon.
Gegroet, lieve Jezus,
In doeken gehuld,
Die hemel en aarde
Met vreugde vervult!
Stort in onze zielen
Uw goddelijk licht;
Wat heil, die het oog steeds
Op U houdt gericht!
Er wordt van de aarde,
Deez' heilvollen nacht,
Een offer, vol waarde,
Der Godheid gebracht;
In geurige walmen,
Met jub'lenden toon,
Die Glorie doet galmen,
Bereikt het Gods troon.
En aanbiddend, vol geloof,
Gaan we in ootmoed nederknielen
Voor den Redder onzer zielen,
Die uit liefde, naamloos groot,
Zich voor ons ten offer bood,
Voor het vlekloos godlijk Lam,
Dat zich zelven heeft gegeven,
Heeft vernietigd, ons ten leven;
Dat ons steeds vol liefde wenkt,
Zich als zielespijs ons schenkt!
Gegroet, lieve Jezus,
In doeken gehuld,
Die hemel en aarde
Met vreugde vervult!
O Loven, o Liefde,
O Jezus, gegroet!
Wij laten ons offer,
Ons hart aan uw voet!
O Jezus, waarachtig
En goddelijk Licht,
Uw stralen, zoo krachtig,
Versterken 't gezicht!
Uw lichtglans, zoo heilig,
Zij wijst ons het spoor;
Zij gaat ons zoo veilig
Ter zaligheid voor.
Door 't moeras des ongeloofs
Dat zijn dwaallicht gaat verspreiden.
Ons zoekt van den weg te leiden,
Vol bedrog zijn poel vernist;
Waar men 't veil'ge voetpad mist,
Blijft het oog niet steeds gericht
Op het Licht, dat niet kan falen,
Bij welks glans men niet kan dwalen,
Dat ons op het eind der baan
't Eeuwig leven in doet gaan.
Gegroet, lieve Jezus,
In doeken gehuld,
Wij jub'len, wij juichen,
Van vreugde vervuld!
Wij koestren, verwarmen
Ons hart, dat gelooft
Aan 't vuur uwer liefde
Welks gloed nimmer dooft.
Veendam, 1872.
Hendrika V. . . .
|
|