het paleis niet bezichtigd, doch 't is bekend dat het verscheidene prachtige zalen bevat; de groote eet- en danszaal is bij uitstek geschikt voor het geven van hoffeesten. Achter het paleis bevindt zich een langwerpig vierkante tuin, die vier bunders groot is; hij werd aangelegd door Frederik Hendrik en is bekend onder den naam van Prinsessentuin.
Wanneer men nu in het Noordeinde een blik werpt op het koninklijk verblijf en het tegenover gelegen gothische front, omvat men ongetwijfeld het prachtigste gezicht, dat 's-Gravenhage aanbiedt. Een gravure in het volgend nommer zal den lozer daarvan eenig denkbeeld kunnen geven. Vlak voor den hoofdingang van het gothische gebouw, midden voor het plein verheft zich het ruiterstandbeeld van Willem den Zwijger. Het werd in 1845 opgericht door koning Willem II en is van kolossale afmeting. Het kostuum van het beeld is voortreffelijk behandeld en het paard uitstekend schoon. Op het voetstuk bevinden zich de wapens der zeven provinciën.
Aan monumenten ontbreekt het in de residentie niet. Prins Willem I heeft nog een ander standbeeld, namelijk op het Plein, in de nabijheid van het Binnenhof. Daar staat de Zwijger in het karakter van staatsman, met den traditioneelen hond aan zijn voeten. Dit standbeeld werd in 1848 onthuld.
In het Korte Voorhout is in 1866 een gedenkteeken opgericht voor den hertog van Saksen-Weimar. Het is een achthoekige zuil, waarop een wapentropee prijkt; op het pedestal staan de opschriften. Hertog Bernard van Saksen-Weimar was jaren lang een zeer populair krijgsman in ons land en bekend om zijne gehechtheid aan onze dynastie; zijne laatste lauweren heeft hij in onze oost-indische bezittingen geplukt.
Eindelijk bevindt zich in het Willemspark het nationaal gedenkteeken, opgericht ter herinnering aan Neêrland's onafhankelijkheid. Op den 17en November 1863 werd met groote plechtigheid door den Koning de eerste steen voor dit monument gelegd.
Voor zoover mijn bestek gedoogt, meen ik melding te hebben gemaakt van hetgeen de stad het merkwaardigst aanbiedt, doch daarmede mag ik geen afscheid nemen van 's-Gravenhage. De residentie is schoon, onvergelijkelijk schoon om hare ligging, hare regelmatige straten, prachtige gebouwen en bekoorlijke wandelplaatsen. Ook is er geen stad in ons land, die - ten minste gedurende de Zomermaanden - zooveel gelegenheden aanbiedt om zich in en naar alle richtingen te bewegen. Behalve de veelvuldige spoortreinen vertrekken elk uur rijtuigen van de tramwaymaatschappij naar Delft en Scheveningen. Ook staan gedurende den ganschen dag op verschillende punten een aantal rijtuigen gereed om de vreemdelingen in de stad rond te voeren, ten einde haar in korten tijd in hare gansche uitgestrektheid te bezoeken, een blik te werpen op de veelvuldige pleinen en paleizen, en de prachtige gebouwen te bewonderen, die de nieuwe straten als door een tooverstaf te voorschijn roepen.
Wanneer men het schoonste gedeelte en de merkwaardigste gebouwen wil bezichtigen, beginne men, na het Binnenhof bezocht te hebben, aan het Buitenhof, alwaar altijd rijtuigen gereed staan. Van daar begeve men zich naar den Kneuterdijk, waar het paleis van den kroonprins gelegen is, en naar het koninklijk paleis. Als men nu langs het Noordeinde terugkeert, komt men in de Hoogstraat en verder in de Veenestraat. Hier en ook in de Spuistraat, Vlamingstraat en Schoolstraat vindt men de voornaamste magazijnen en winkels, waarin alles wat tot mode en luxe behoort met kwistige hand wordt aangeboden.
Zij, die belang stellen om een bezoek te brengen aan de ijzergieterij, de lood- en koperpletterij van de firma Enthoven en Co. moeten de Wagenstraten volgen om zoo langs het Groene Wegje op het Zieken te komen. De uitgestrekte etablissementen, de reusachtige machines, de torenhooge schoorsteenen, die men daar ziet, het eeuwigdurend gebons en gestamp, de vervaarlijke hamerslagen, die men hoort, dit alles kondigt ten duidelijkste aan dat men daar het gebied van Vulcanus nadert, dat de Cyclopen aan het werk zijn. Hier en daar schijnt de grond onder de voeten te dreunen en 't is of de laaie gloed verzengend en verterend om zich heen grijpt. Onwillekeurig denkt men aan Schiller's Gang nach den Eisenhammer:
‘Die Werke klappern Nacht und Tag,
lm Takte pocht der Hämmer Schlag,
Und bildsam von den mächt'gen Streichen
Musz selbst das Eisen sich erweichen.’
Langs het Spui, dat aan een amsterdamsche gracht doet denken, terugkeerende, ziet men daar de Nieuwe Kerk (prot.), een gebouw dat in het midden der XVIIe eeuw gesticht is en volgens de conscientieuze opgave in de oude archieven 441,640 guldens en 7 stuivers gekost heeft. Men noemt die kerk een meesterstuk van bouwkunst. Ik mag niet zeggen hoe ik daarover denk, want men zou mij wellicht toeroepen: ‘Schoenmaker, blijf bij uw leest;’ ik durf echter vrij als mijn gevoelen te kennen geven dat iemand, die tegenwoordig een half millioen voor het bouwen van een kerk of raadhuis bijeen weet te brengen, nog veel grooter meesterstuk zou verrichten.
Van het Spui de Lange Pooten, een der woeligste straten, doorgaande, ziet men op den hoek aan de linkerzijde het huis, door Constantijn Huygens gebouwd. Zooals men weet was Huygens ‘Eerste Raad ende Rekenmeester van S. Hoocheit den Heere Prince [Frederik Hendrik] van Orange.’ Hij werd te 's-Gravenhage op den 4en September 1596 geboren. Zijn vermaardheid als dichter heeft hij niet weinig bezoedeld door zijn vinnigen haat en hevige uitvallen tegen het Catholicisme. Zijn huis maakt thans een deel uit van het departement van Binnenlandsche Zaken.
Het standbeeld van prins Willem I voorbij zijnde, komt men aan den Vijver, waarvan in den 3en jaargang der Illustratie eene afbeelding is gegeven. 't Is een water, waarin de blanke zwanen rondzwemmen, met een eilandje in 't midden. Die vijver is waarschijnlijk reeds op last van Floris V gegraven en wordt door kunstmiddelen met water uit de duinen ververscht. Nu kan men over het tornooiveld langs den schouwburg, die daar zeer fraai gelegen is, en het paleis van prins Frederik, dat inwendig bijzonder schoon is, naar het Bosch gaan, doch dit pronkjuweel der stad willen wij straks bezoeken en eenvoudig onzen weg vervolgen langs de heerlijke Prinsessengracht naar het Korte en Lange Voorhout. Deze plek is altijd een sieraad der stad geweest. Huygens heeft er een groot gedicht aan toegewijd, waarin hij o.a. zegt:
‘Laet ick dan mijn ooghe weiden
Over d'een of d'ander kant,
'k Vinder altijd-groene weiden,
Met gestichten om geplant;
Yemand sal mij konnen thoonen
Of meer huysen, of meer houts,
Maer waer sagh men oyt bewoonen
Soo veel Stads, in soo veel wonds?’
Langs den Kneuterdijk en het Noordeinde komt men aan het meer gemelde Willemspark en de beroemde bazar van de Boer, die een uitstekende verzameling japansche en chineesche voorwerpen aanbiedt en waar een ongekende weelde wordt ten toon gespreid. Alvorens te gewagen van het Bosch en zijne naaste omgeving, heb ik nog melding te maken van twee inrichtingen, die het bewijs leveren dat de Hagenaars nog al iets voor hunne verpoozing over hebben. De leden der zoogenaamde Witte Sociëteit hebben in den laatsten tijd een nieuw gebouw voor zich doen oprichten. 't Staat op de oude plaats, aan het Plein, en trekt reeds om zijn prachtig uiterlijk de aandacht, doch inwendig overtreft het alles wat ons land van dien aard bezit. Er heerscht eene buitengewone weelde in de verschillende zalen en het leven wordt daar den leden zoo behaaglijk gemaakt, dat zij er zich wel geheel thuis moeten gevoelen, want met uitzondering van slaapkamers is daar alles te vinden. Toen dit nieuwe sociëteits-lokaal geheel gereed was bracht de Koningin er een bezoek. Zij prees de uitstekende architectuur, de smaakvolle inrichting, doch gaf, naar men verhaalt, glimlachend en op haar gewone geestige wijze te kennen, dat die uitstekende sociëteit den heeren wel wat te veel gelegenheid bood om uithuizig te worden. Of het gerucht waarheid heeft gesproken is mij onbekend.
's-Gravenhage is in de laatste jaren ook in 't bezit gekomen van een zoölogischen botanischen tuin, met een smaakvol gebouw dat een zeer ruime gezelschapszaal aanbiedt. Voor de wetenschap levert die inrichting tot dusverre nog niet veel op, doch het terrein is vrij groot en de aanleg sierlijk, zoodat de Hagenaars daar menig gezellig en aangenaam uur kunnen slijten. Vooral is dit het geval wanneer het muziek-corps onder directie van den bekwamen kapitein-kapelmeester daar concert geeft, wat gedurende den Zomer geregeld geschiedt.
Bij zulke muziekuitvoeringen is het in dien schitterend verlichten tuin recht aangenaam, doch vele leden der sociëteit herdenken nog dikwijls met huivering den schrikwekkenden avond, toen daar eene verwarring ontstond, die de grootste ongelukken ten gevolge had kunnen hebben. Het was een warme Zomeravond, heerlijk klonken de tonen van Dunkler's kapel, doch eensklaps begon zich boven in de lucht een muziek te doen hooren, die minder aangenaam was, er vielen zware regendroppels en de talrijke menigte, die buiten wijd en zijd verspreid was, stoof met de grootste onstuimigheid naar de koffiezalen. Hoe onmogelijk het ook geacht moest worden, verlangden al de aanwezige heeren hunne dames en kinderen onder dak te brengen; door dit gedrang werden tafels en stoelen omvergeworpen en de theeserviezen vlogen kletterend op den grond. Inmiddels barstte een onweder los, zóó hevig als men slechts zelden had bijgewoond; het gebouw scheen op zijne grondvesten te waggelen, de lucht was in een zee van vuur herschapen, men hoorde van alle kanten angstkreten opgaan. Daar wordt eensklaps: ‘Brand! brand!’ geroepen. In de zaal, te midden der dicht opeengedrongen menigte, stijgt een rookkolom naar boven. Ontzettend is de verwarring, die nu ontstaat; iedereen tracht den uitgang te bereiken, dames vallen in bezwijming, kinderen geraken onder den voet, sommigen, door een radeloozen angst voortgezweept, verbrijzelen de glasruiten en trachten zich zoo te redden, - in één woord er heerscht een ontzettende wanorde. Later bleek het dat een omgeworpen theestoof en ketel de gedachte aan brand had doen ontstaan, doch bij de heerschende verwarring was het niemand mogelijk de ontstelde menigte tot kalmte te brengen. Menige dame is erg gehavend en gekneusd naar huis moeten gaan, tot laat in den avond heeft men naar kinderen gezocht, die in 't gewoel verloren geraakt waren en sommigen zijn zelfs in hun angst in nabijzijnde sloten geloopen. Groote ongelukken zijn niet te betreuren geweest, doch als men daar op die aangename plek duizenden menschen bijeen ziet, kan men zich best voorstellen, in welke ontsteltenis vele familiën verkeerd hebben.
Laat ons nu naar het Bosch gaan. Dit uitgestrekte lustoord omvat