woelen en zieden ook de politieke hartstochten, die zoo vaak trachten de gemeenschappelijke belangen aan partijbelangen ten offer te brengen. Eens zong van der Does van de vergaderzaal der Eerste Kamer:
‘Hier klinkt de wysheit van ons Land. Hier syn de oogen
Die toesien, dat het niet werd door verraet bedrogen,
Niet door geweld verdrukt.’
Als van der Does in onzen tijd leefde, zou hij niet slechts spreken van oogen die ‘toesien,’ maar ook van oogen ‘die toe zijn,’ want op den scherpen blik der Eerste Kamer valt in den laatsten tijd vrij wat af te dingen.
Doch ik hoor den lezer mij het oude spreukje toeroepen:
‘Och, 'k bid u, zwijg van politiek.
Dat maakt mij gram, dat maakt mij ziek.’
De lezer heeft gelijk; op dat woelige vaarwater moet onze Illustratie niet zeilen.
Wanneer men op het Buitenhof komt, valt het oog terstond op het standbeeld van Koning Willem II, wiens heldendaden, al waren zij ook niet op het voetstuk gebeiteld, toch in de harten van alle Nederlanders blijven voortleven. Ofschoon dit standbeeld weinig aantrekkelijks heeft, moet het toch ieder verheugen dat hij den monarch aan de vergetelheid ontrukt ziet, die zich in de liefde van al zijne onderdanen mocht verheugen. 't Is thans drie en twintig jaren geleden dat Willem II door den dood aan Nederland werd ontnomen, doch zijn naam blijft in dankbare herinnering voortleven, en jaarlijks wordt op zijn sterfdag in de stilte van den nacht, een immortellen-krans aan zijne voeten gelegd; 't is de hulde van een onbekende aan den ridderlijken koning gebracht.
CONTRÔLE-UURWERK.
Wij bevinden ons thans bij de Gevangenpoort, eertijds een der voorpoorten van het kasteel van graaf Willem II. Die poort heeft in de geschiedenis van ons vaderland eene droevige vermaardheid verkregen, want daar had de schandelijke aanslag op het leven van Johan en Cornelis de Witt plaats. Beide mannen werden op de Gevangenpoort door het opgeruide grauw gewond, naar beneden gesleurd en niet ver van daar, bij het zoogenaamde Groene Zoodje, vermoord. Men ziet dat de tijden wel veranderen doch de menschen niet. De kamer, waarin beide broeders het laatst vertoefden is nog te zien, en in de nabijheid, op den hoek van den Kneuterdijk in het Hartogstraatje, staat nog het huis, waarin Johan de Witt woonde.
Door de Gevangenpoort gaande, komt men op de Plaats, een der meest uitstekende punten van 's-Gravenhage, waar prachtige gebouwen met fraaie wandelwegen naar de erekroon dingen. Doch alvorens verder te gaan willen wij een bezoek brengen aan het Prins-Mauritshuis, aldus genoemd naar den stichter Maurits van Nassau, die gouverneur was van Brazilië. Dit paleis is ingericht tot museum en voor ieder toegankelijk van des morgens 9 tot des namiddags 3 ure. Men vindt daar in vijf zalen niet slechts eene kostbare verzameling schilderijen, echte pronkjuweelen der kunst, maar ook tallooze voorwerpen, die om hunne geschiedkundige waarde of zeldzaamheid zeer de aandacht trekken. In de schilderijzalen wordt men in verrukking gebracht door meesterstukken van Guido Reni, Salvator Rosa, Caracci en andere corypheeën der italiaansche school, ook de duitsche, fransche en spaansche scholen zijn er rijk vertegenwoordigd, doch 't zijn vooral enkele kunstgewrochten van onze oude meesters, die eene onschatbare waarde schenken aan deze verzameling. Zoo vindt men er de beroemde Stier van Potter, die eens door de Franschen geannexeerd werd, en destijds in het wereldberoemd museum op het Louvre als de vierde schilderij in rang werd beschouwd, alsmede de Ontleedkundige Les, dat onschatbaar voortbrengsel van Rembrandt. Men moet het zien hoe opgetogen de kunstkenners uit den vreemde zijn, wanneer zij voor deze meesterstukken staan, welk een genot zij smaken, hoe zij 's-Gravenhage het bezit van deze meesterstukken benijden. Geen wonder dan ook, want vooral de Ontleedkundige Les is een schier ongeëvenaard meesterstuk. ‘De schoone behandeling van licht en bruin,’ zegt een alleszins bevoegd beoordeelaar, ‘waarvan de tooverkracht in zulk eene alles overtreffende mate aan Rembrandt bekend was, het groepeeren der beelden, hunne trapsgewijze vermindering naarmate van den afstand, de schoone carnatie, zoowel der levende personen als van het lijk, de breede en tevens uitvoerige penseelbehandeling, de juiste teekening der verkorting van het lijk, wanneer men het uit het ware oogpunt, zijnde aan de rechterzijde van de schilderij beschouwt, verheffen dit kunstwerk tot een meesterstuk van Rembrandt.’
Het kabinet van zeldzaamheden, beneden in het Mauritshuis, is voorzeker ook een bezoek waardig, doch men dient zich daar vooral van een catalogus te voorzien, want men bevindt zich daar te midden van een mengelmoes van allerlei vreemdsoortige voorwerpen: Chineezen van top tot teen in 't pak gestoken, chineesche soldaten en rechters, japansche instrumenten, japansche gedrochten, japansche kinderen, japansch speelgoed en zoo al meer. Vooral de dames schijnen in de japansche huiskamers en in de japansche potjes en pannetjes veel behagen te vinden. Een der zalen van dit kabinet bevat intusschen merkwaardigheden van een geheel anderen aard. Daar ziet men het gewaad dat prins Willem I droeg, toen hij op den 10en Juli 1584 te Delft door Balthazar Gerards werd doodgeschoten. 't Is een grauwe lederen kolder, waaraan nog de sporen van bloed en buskruit zichtbaar zijn. Het pistool en de kogels liggen er bij, alsmede de kopie der origineele sententie van Balthasar Gerards. Verder vindt men daar de gouden medaille, door den koning van Denemarken aan onzen zeeheld de Ruyter geschonken, het harnas van Tromp, den staf van Piet Hein en meer andere voorwerpen, die historische waarde hebben. 't Komt mij echter voor dat het Mauritshuis er niets onder zou lijden, wanneer de haarlok van van Speyk, het geuzennapje en de melkkan van Chassé ontbraken. De afbeelding van een rijk oud hollandsch koopmanshuis met toebehooren, met opzettelijk daarvoor gedrukte boeken en vervaardigde meubelen en schilderijen, waaraan 25 jaren en niet minder dan 30,000 guldens zijn besteed, is aardig om te zien, doch 't is onbegrijpelijk hoe iemand zooveel geduld, tijd en geld ten beste heeft kunnen geven aan iets, wat noch kunstwaarde bezit, noch eenig practisch nut heeft.
Van het stadhuis is reeds een afbeelding gegeven in den 4en jaargang der Illustratie, ik zal over dat gebouw dus niet spreken. In de nabijheid er van staat echter een ander merkwaardig gebouw, de oude St.-Jacobskerk, een der grootste kerken van ons land. Groote lotgevallen heeft dat gebouw ondergaan; het werd meermalen door brand vernield en eindelijk in de XVIe eeuw geheel aan zijne oorspronkelijke bestemming ontrukt. Men wil dat de St -Jacobskerk in het jaar 1399 door Albrecht van Beieren gesticht is. In het jaar 1402 - dat weet men zeker - werd zij een prooi der vlammen; nog tweemaal onderging zij hetzelfde lot in 1528 en 1539; de tegenwoordige bouw dagteekent van 1548.
Zooals schier overal, heeft men ook deze kerk ontdaan en beroofd van alles wat aan hare vroegere toewijding herinnerde, en in een soort van pantheon herschapen. Waarom mogen toch die gebouwen niet meer aan een hoogere bestemming doen denken? Zelfs de engelenfiguren waar men soms concertzalen en andere openbare gebouwen mede tooit, worden er niet geduld. Wat men nog vindt, herinnert aan aardsche grootheid, aan krijgsroem, die waarlijk niet altijd geheel vlekkeloos was. In de oude St. Jacob bezit de luitenant-admiraal van Wassenaar, heer van Obdam, die in 1665 met zijn schip in de lucht sprong, een prachtige graftombe. De zeeheld staat in volle wapenrusting onder een verhemelte, dat op vier zuilen van rood marmer rust. Op de hoeken zijn vrouwenbeelden geplaatst, die de dapperheid, voorzichtigheid, wakkerheid en getrouwheid voorstellen. Er zijn nog andere zeer fraaie graftombes in die kerk. 't Is hier ook van toepassing, wat zeker dichter zeide:
‘. . . . . . . Men rukt de outers uit Gods tempel
En gaat aan aardsche grootheid offers biên.’
's-Gravenhage heeft zes katholieke kerken, die wel niet in bouwstijl uitmunten, doch meerendeels zeker een bezoek waardig zijn. De zoogenaamde Hofkapel, op het Binnenhof heeft een zeer merkwaardige geschiedenis. Zij is waarschijnlijk reeds door graaf Willem II gesticht en werd door de latere graven met aanzienlijke voorrechten begiftigd. Jacoba van Beieren werd er begraven. Sinds 1580 aan den katholieken eeredienst onttrokken, werd zij in 1642 gedeeltelijk door brand vernield. Na herbouwd en vergroot te zijn, deed zij tot 1807 den dienst van fransche kerk, sedert laatstgenoemd jaar echter is zij weder aan de Katholieken gekomen.
Deze kerk is in 't bezit van voortreffelijke beelden, die door onzen Royer vervaardigd en daar in 1837 geplaatst zijn. Verder onderscheiden zich nog de kerk van de St. Theresia in 1841, en die van St. Antonius, in 1844 gebouwd.
De buitengewone uitbreiding der stad heeft de stichting van een nieuwe parochie noodzakelijk gemaakt. Waarschijnlijk zal men dus te eeniger tijd in het zuidelijk deel, niet zoo heel ver van het spoorwegstation, een nieuwe katholieke kerk zien verrijzen; de noodkerk staat er reeds.
In het volgend nommer willen wij een bezoek brengen aan het koninklijk paleis. Wij zullen dan gelegenheid vinden om over de verschillende monumenten te spreken en tevens eene wandeling maken naar het Bosch, het sieraad van den Haag, het pronkjuweel van alle openbare wandelplaatsen.