Buiten het gewoel der wereld.
Wel heeft de beroemde schrijver en kloosterling Thomas van Kempen in zijn alom bekend werk een taal gesproken, die weerklank vindt bij allen, tot welken rang of stand zij ook behooren.
Hetgeen hij met zoo schoone woorden over den vrede des gemoeds, niet alleen voor religieuzen, maar voor alle Adamskinderen schreef, heeft aan een zeer verdienstelijk dichter, P.J. Koets, de stof geleend tot niet minder heerlijke dichtregelen:
De mensch genaakt zijn God te meer,
Naar hij zich van 't geschaapne los kan woelen,
Gelijk hij oprijst tot zijn Heer,
Naardat hij zinkt in needrig zelf-gevoelen.
Maar, die zich zelf in 't minst vereert,
Belet aan Gods gena hem toe te stroomen;
Dewijl Gods Geest een hart begeert,
Dat needrig is, en anders niet wil komen.
Maar, als gij op de schepslen ziet,
En door 't vergankelijk schoon u vast laat boeien;
Dan trekt gij 't oog des Scheppers niet,
En, meer en meer, zal u de rust ontvloeien.
Verwin om God dan uw gemoed,
Zoo leert ge wis de bron van vrede smaken;
Maar 't minst dat ge ongeregelds voedt,
Moet eerlang u van 't hoogste afkeerig maken.