Afrikaansche spreeuwen.
De gepluimde tweevoeters, die ons de gravure van pag. 53 te zien geeft, behooren eigenlijk in Afrika thuis. 't Zijn een soort van spreeuwen, door de natuur echter met zulk een schitterende kleurenpracht in den vedertooi bedeeld, dat de groene weerschijn en 't purper, welke hun europeesche naamgenooten boven en op de borst dragen, er volstrekt niet bij te vergelijken zijn.
‘Te midden van 't donker loover der landen achter de Sahara,’ zegt een toerist, ‘ziet ge in hun vleugelen, als in metalen en glazen spiegels, de gouden zonnestralen schitteren, en een zwerm dezer spreeuwen verspreidt bijwijlen zulk een weerschijn, als ware 't gansche woud in vlammen gezet.’
Overigens, wat van onze spreeuwensoort geldt, is ook grootendeels op de afrikaansche van toepassing. Zoowel hier als ginder is de spreeuw geenszins kieskeurig, wat zijn mondbehoefte betreft; toch doet hij liefst zijn maal met insecten en woont daarom gaarne in boomgaarden, weiden en moerassen, waar hij naar hartelust jacht kan maken op dit soort van wild.
Vooral tegen den avond houden de spreeuwen van familie-uitstapjes in de bovenlucht. Evenals wolken zweven zij dan daar zoo hoog mogelijk en maken een geluid en beweging, alsof er een wervelwind passeert.
Tot aan 't jaar 1865 was 't een buitengewone zeldzaamheid een volière met een exemplaar dezer afrikaansche vogelwereld gemeubeld te zien. Slechts de zoölogische tuin te Londen telde een paar dier spreeuwen onder zijn rariteiten.
In gemeld jaar kwamen zij echter eensklaps op de europeesche vogelmarkten in de mode. Een Franschman, in West-Afrika woonachtig, had namelijk een honderdtal er van naar Bordeaux overgebracht; het succes, dat hun in deze stad te beurt viel, deed weldra ook de parijsche liefhebbers met deze élite van Afrika's binnenland kennis maken; van Parijs naar 't overige Europa ging 't natuurlijk evenals met andere mode-artikelen.
Trek hieruit geenszins verkeerdelijk 't gevolg, dat deze vogelsoort nieuw is. Neen, 't gaat met de vogels geheel anders als met de menschen. Veel is in den loop der eeuwen bij deze anders geworden, menig rijk ontstond en ging te niet, doch de vogelen hebben over 't algemeen zelfs geen veertje veranderd.
't Kan daarom best zijn, dat wellicht reeds Troje's zanger en de attische blijspeldichter ook deze afrikaansche spreeuwensoort kenden en bezongen, en 't is niet onwaarschijnlijk, dat de spreeuw, die door Plinius om zijn bedrevenheid in 't Grieksch en Latijn praten geroemd werd, een der vooroudere is derzelfde familie, tot welke de in onze gravure afgebeelde vogels behooren.