De H. Maria Magdalena,
door Gustave Doré.
‘Ge teekent de roos slechts in haar volle weelde,’ zegt Bernardin de Saint Pierre, ‘wanneer zij uit de spleten eener rots te voorschijn treedt, schitterend door haar eigen groen; haar geuren ten hemel verheffend, terwijl zij 't bloemhoofd op den door doornen stekeligen stengel beweegt en door den dageraad met een dauw van tranen wordt bevochtigd.’
Zweefden deze woorden Gustave Doré voor den geest, toen hij 't beeld schetste van haar, aan wie vele zonden zijn vergeven, omdat zij veel bemind heeft?
Als om strijd hebben de meesters van iedere kunstschool er in gewedijverd, om met den gloed hunner poëzie de beeltenis der heilige boetelinge te omstralen.
Gustave Doré stelde haar voor getooid met het sterkste wapen tegen de zonde: de levendige overweging van den dood. Doch te gelijker tijd is 't beeld zijner heldin als de bloem der gelukkige woestenij, ‘die’ gelijk de H. Hieronymus zegt, ‘door de liefde in een paradijs is herschapen.’