Leonardos Vechel
Leonardus Vechel, ten onrechte wel eens van Vechelen genoemd, werd in 't jaar 1527 uit een gegoede en om hare gehechtheid aan 't katholiek geloof geroemde familie te 's-Hertogenbosch geboren.
Na in 't college zijner geboortestad zijn lagere studiën te hebben volbracht, werd hij den 27 Februari 1545 aan de universiteit te Leuven ingeschreven, waar hij zich op 't paedagogium van den Valk aan de studie der wijsbegeerte en letteren wijdde. Dat de jeugdige student hierin op schitterende wijze slaagde, blijkt o.a. daaruit, dat hij in 1547 bij de algemeene promotie van de faculteit der letteren onder de 180 mededingers als de derde bekroond werd.
Toen Leonardus zijn letterkundigen en wijsgeerigen cursus had geëindigd, trad hij in 't college van Paus Adrianus VI, om zich aan de godgeleerde wetenschappen te wijden.
Na vijf studiejaren verkreeg hij den graad van baccalaureus en bleef vervolgens nog vier jaren zijn studie voortzetten. Te Leuven tot priester gewijd, werd hij door allen zoo wegens zijn innige en oprechte godsvrucht, als om de grondigheid zijner wetenschappelijke kennis en wegsleepende kanselwelsprekenheid geroemd.
Nu gebeurde het, gelijk Estius verhaalt, dat te Gorkum een pastoor verlangd werd en dat men bij voorkeur aan een priester der leuvensche universiteit deze waardigheid wilde opgedragen zien, daar deze hoogeschool beroemd was wegens de geleerde en aan 't Catholicisme gehechte mannen, die zij had voortgebracht.
Men wendde zich tot Leonardus. De vrees echter voor de zware verantwoordelijkheid, die op hem zou drukken, deed den jeugdigen priester in 't eerst 't aanzoek van de hand slaan. Toen evenwel zijn leermeester, de kanselier der universiteit Ruard Tapper er op aandrong, dat hij de herderlijke bediening te Gorkum zou aanvaarden, onderwierp zich Leonardus aan de stem van zijn overste en vertrok in 't jaar 1558 naar deze plaats met het vurig verlangen, om zich zoo volmaakt mogelijk van de hem toevertrouwde taak te kwijten.
Hoezeer hij metterdaad aan dit goed voornemen beantwoordde, blijkt o.a. uit de getuigenis van Estius, die den heilige van nabij in de bediening zijner kerkelijke ambtsplichten leerde kennen.
‘'t Is schier ongelooflijk,’ verhaalt ons deze schrijver, ‘hoezeer zijn gezag binnen korten tijd in zijn gemeente toenam. Het steunde vooral op deze drie zaken: oprechtheid des levens, geleerdheid en wetenschap der goddelijke dingen en een buitengewone welsprekendheid zoo wel in zijn preeken als in zijn dagelijksche gesprekken. Hij werd niet alleen zoo hoog geacht binnen Gorkum, doch de beroemdheid van zijn naam werd ook verbreid in al de omliggende steden. Wijders hoezeer hij door geleerde mannen geacht werd, blijkt bijv. daaruit, dat op zekeren keer te Leuven in een publieke disputatie over de zedelijke en herderlijke plichten, een moeielijk vraagstuk op geen betere wijze scheen opgelost te kunnen worden, dan door de woorden: ‘in zulk geval handelt de pastoor van Gorkum op die en die wijze.’
Voor de armen had Leonardus het hart van een vader en volgens de treffende uitdrukking van zijn geschiedschrijver ging zijn liefdadigheid zoo ver, ‘dat hij niet slechts zijn bezittingen maar ook zijn ingewanden in den schoot der armen scheen uit te storten.’
Daar de inkomsten van zijn herdersambt niet in evenredigheid stonden met de uitgestrektheid zijner weldadigheid en menschenliefde, besloot de raad der stad hem elk jaar uit de openbare schatkist een aanzienlijke som voor de armen zijner gemeente beschikbaar te stellen.
LEONARDUS VECHEL.
Kracht van ziel en zachtmoedigheid waren vooral twee hoofddeugden, die den H. Leonardus op bijzondere wijze onderscheidden. De ondeugd werd door hem met apostolische onverschrokkenheid bekampt, zonder eenig aanzien van personen. Zijn buitengewone welsprekendheid omgordde hem op den kansel met een kracht, die zelfs ontzag aan zijn tegenstanders inboezemde. Estius verhaalt ten bewijze hiervan, dat op zekeren Zondag, als Leonardus zich ter prediking voorbereidde, een groote menigte oproermakers de kerk binnentrad. Wel verre van zich door hun dreigende houding in 't minst eenige vrees te laten aanjagen betrad de pastoor van Gorkum den kansel en voerde met volle vrijmoedigheid het woord tegen de dwalingen der aan de Kerk vijandig gezinde menigte. Hij wist niet, bemerkt zijn geschiedschrijver, of hij wel levend van den stoel der waarheid zou aftreden. Doch God ketende den arm der boosdoeners, die met de heiligheid der plaats spotten, zij bleven beweeg- en spraakloos, ja gevoelden zich door de geestkrachtige rede van den heiligen priester geheel onthutst en verlegen.
Aan zijn apostolischen ijver en vrijmoedigheid, paarde hij een bewonderenswaardig geduld en zachtmoedigheid. Zoolang de pastoor van Gorkum den zachten weg meende te mogen betreden om tot de harten der zondaren ingang te vinden, zou hij nooit naar eenig ander middel hebben uitgezien. De grofste beleedigingen en tergendste daden trachtte hij steeds met den sluier der liefde te bedekken. Meer dan eens verbrijzelden te Gorkum onruststokers de glazen der pastorie; doch oogenblikkelijk liet de pastoor steeds de gebroken ruiten herstellen om elk spoor der ondergane beleediging aan de blikken der voorbijgangers te onttrekken en niet zelden behaalde zijn geduld zoodanig een zege over zijn vijanden, dat zij berouwvol zich aan de voeten des herders wierpen en in den schoot der Moederkerk wederkeerden.
De martelaarskroon zou 't loon zijn voor zooveel heldhaftige deugd... De tijd naderde, dat de vrijheidsboom met het bloed van onschuldigen zou worden gedrenkt. Brielle gaf het sein tot den opstand, andere steden volgden, en toen Dordrecht in de macht der Geuzen was gevallen, kwam dra mede 't naburige Gorkum aan de beurt. Den 26 Juni opende de stad haar poorten voor Marinus Brandt, en voor den pastoor van Gorkum brak te gelijk met de andere gevangen priesters in de citadel de reeks der gruwbare vervolgingen aan. Den 30 Juni vergunde hem de hoofdman der Geuzen uit de gevangenis te treden om twee katholieke veroordeelden in hun laatste oogenblikken bij te staan. Na de terechtstelling wilden de soldaten Leonardus naar de citadel terugvoeren, doch de dreigende houding der katholieke bevolking deed Marinus besluiten den eerwaarden herder ae vrijheid te vergunnen. De zuster van Leonardus verkreeg bovendien het vrijgeleide door Brandt zelf onderteekend waarmede Leonardus zich naar 's-Hertogenbosch mocht begeven, om zijn zieke moeder te bezoeken. Nauwelijks was echter het gerucht van zijn aanstaand vertrek verspreid of eenige kwaadwilligen wisten Leonardus te Woudrichem te achterhalen; zij beschuldigden hem van verraad, verscheurden zijn brief van vrijgeleide en de eerwaardige belijder werd in den kerker geworpen. Van nu af deelde Leonardus in 't lijden en de vervolging zijner medebroeders; hij werd met hen den 5 Juli naar Brielle vervoerd en de moed, dien hij in den gedenkwaardigen nacht zijner marteling ontwikkelde, was zoodanig, dat langen tijd in den mond des volks zijn naam aan 't hoofd der glorievolle martelaars van Gorkum prijkte.
In de cathedraal zijner geboortestad is door de kunstenaarshand van den beeldhouwer Grave een standbeeld voor den heilige opgericht. Moge het den geest van geloof, die de roemrijke nederlandsche bloedgetuigen bezielde, verlevendigen!