nood verkeert. Bange vrees voor de trouwelooze baren is iets waarmeê hij sinds lang onbekend is; schieten zijn krachten te kort om de schipbreukelingen te redden, 't doet hem leed, maar belet hem niet om bij. 't eerste gunstig getij in zee te steken. Ja, hij die aan de vernieling van zijn boot kon ontsnappen, bouwt zich spoedig een andere, om opnieuw de gevaren der zee te trotseeren, evenals de Alpenbewoner zijn hut weder opbouwt op de plaats waar zij onder een lawine werd bedolven. Vraag aan den moedigen visscher, waarom hij zijn armoedig en gevaarlijk bedrijf niet vaarwel zegt, waarbij de meeste zijner voorvaderen zijn omgekomen, hij zal u misschien spottend de wedervraag stellen, waarom gij u te bed durft begeven, waarin dagelijks duizenden hun dood vinden.
Te Keulen werd den 29en Juni 1577 de groote Rubens geboren, in hetzelfde huis, waar vijf en zeventig jaren later, de koningin Maria de Medicis, eens door zijn penseel vereeuwigd, in verlatenheid en kommer zou sterven. Zijn vader was een antwerpsch raadsheer, die ten gevolge der onlusten tusschen Spanje en de Nederlanden zijn vaderstad verliet en in den vreemde stierf. Toen de knaap den leeftijd van acht jaren bereikt had, keerde de moeder met haar gezin naar Antwerpen weder.
Het tijdperk van Rubens' jeugd was zeer gunstig voor de ontwikkeling van zijn genie. Met een vurige liefde voor de schilderkunst bezield, die hem de bediening van page bij de gravin de Lalaing voor het atelier van Otto van Veen deed ruilen, waren zijn eerstelingproeven getuigen van den hardnekkigen kamp tusschen Catholicisme en Hervorming. De burgertwisten met hun verheven en afschuwelijke daden, met hun hartstochtelijke woede, waren de wieg van Ruben' grootheid, gelijk zij 't eens waren voor de grootheid van Shakespeare, Milton en andere beroemdheden.
In het jaar 1600 ging de jeugdige schilder met de schitterendste vooruitzichten naar Italië, om zich in de kunst te volmaken.
Daar kwam weldra de faam zijner groote talenten den hertog van Mantua ter oore; hij riep den jeugdigen Rubens als schilder naar zijn hof en vatte voor zijn persoon allengskens zulk een achting op, dat hij hem met een geheime zending bij den koning van Spanje, Philippus III belastte. Gedurende de acht jaren, die hij in Italië verbleef, bezocht hij de voornaamste steden van 't schiereiland, om de groote kunstenaars te bestudeeren, en vervaardigde die meesterstukken, welke het kenmerk dragen van den invloed der italiaansche school.
Te Rome ontving hij bericht van de ziekte zijner moeder; onmiddellijk vertrok hij naar Vlaanderen, maar bij zijn aankomst was zij reeds overleden. Deze ramp, zoo zwaar voor het ouderminnend hart van Rubens, was nogtans een zegen voor zijn vaderland, dat daardoor den grooten man weêr in zijn midden mocht ontvangen. Want Rubens had liefde voor Italië opgevat; de kleine vorsten, de Paus, de kardinalen deden zijn verdiensten recht wedervaren en hunne gunst streelde zijn rechtmatig zelfbewustzijn. Later zou hij waarschijnlijk het schoone land, waar zijn roem gevestigd was, niet verlaten hebben, om in zijn vaderland weder de eerste trede te zetten op de ladder, waarop hij reeds zoo hoog was gestegen. Zoo kwam eens Poussin in Frankrijk weder, om het vaderland in zijn roem te doen deelen; maar door de onkunde van 't hof miskend, haastte hij zich de Alpen over te trekken om te Rome, waar men zijn talenten beter op prijs wist te stellen, zijn dagen te eindigen.
Nadat Rubens de vier maanden, die op den dood zijner moeder volgden, in volstrekte afgetrokkenheid had doorgebracht, gevoelde hij reeds een vurig verlangen om de schouwplaats van zijn ijverige studiën en ontluikende vermaardheid weêr te zien. Niets minder was er noodig dan de dringende beden van den aartshertog en zijn gemalin om hem dat plan vaarwel te doen zeggen.
Zoo België een hoogeren rang bekleed had in de volkerenfamilie, de wereld had Albert en Isabella een eervolle plaats onder de gekroonde beschermers van kunsten en wetenschappen ingeruimd. Al zijn de namen van 't vorstelijk echtpaar als zoodanig niet wijd en zijd beroemd in Europa, het kleine land, waarover zij zoo waardig regeerden, zal hunner steeds dankbaar gedenken, want aan hun bemoeiingen is Vlaanderen den roem verschuldigd, die de groote kunstenaar aan zijn land heeft geschonken. Eenigen tijd aarzelde Rubens aan hun aanzoeken gevolg te geven maar de schitterende ontvangst hem aan 't hof te beurt gevallen, deed hem eindelijk voor goed besluiten om te blijven.
Rubens was toen dertig jaren oud. Hij bouwde zich te Antwerpen een prachtig woonhuis en atelier, koos zich tot levensgezellin Isabella Brandt, de dochter van den antwerpschen secretaris en begon zijn eigenlijken loopbaan als vlaamsch schilder. De wereldberoemde ‘Afdoening van het Kruis’ dagteekent van het begin zijner vestiging te Antwerpen. Daarin smelten de dubbele invloed der italiaansche en vlaamsche school in een gelukkige harmonie samen, het penseel van den schilder is vrijer, de groote modellen, waarop hij in Italië altijd het oog had geslagen houden de vlucht van zijn genie niet meer tegen, maar temperen toch de onstuimigheid zijner inspiratie. Later als hij geheel vrij zal zijn van vreemde banden zal hij meer schitteren door oorspronkelijkheid, somtijds echter een weinig ten koste van den smaak en de juistheid.
In 1620 werd Rubens door Maria de Medicis geroepen, om in de groote galerij van 't ‘palais du Luxembourg,’ door haar gebouwd, de voornaamste gebeurtenissen van haar leven af te malen. Op zijn reizen naar de fransche hoofdstad, ontmoette hij daar toevallig den hertog van Buckingham, den gunsteling van den engelschen koning en van den prins van Wales. Deze liet zijn portret door Rubens schilderen en sprak hem van de wenschelijkheid, dat de twisten tusschen Spanje en Engeland door een spoedigen vrede bijgelegd werden. Rubens in België teruggekeerd, berichtte dit onderhoud aan de infante Isabella; op haar verzoek onderhield hij betrekkingen dienaangaande met den engelschen staatsman en 't gevolg daarvan was, dat hij in 1628 naar Spanje werd gezonden om onderhandelingen over den vrede met Engeland aan te knoopen. Rubens wist in Spanje de achting van den koning en van den hertog d'Olivarez te winnen, kwam in 1629 naar Brussel terug, en vertrok nog in hetzelfde jaar naar Londen, waar hij den vrede tusschen Philippus IV en Karel I tot stand bracht. In 1631 zag Antwerpen zijn schilder weder. De waardigheid van geheim raadsheer der infante, erfelijk op zijn oudsten zoon, de insigniën der ridderschap van 't gulden spoor, een degen, hem eigenhandig door Karel aangeboden, gouden en zilveren vaatwerk, eenige andalusische paarden, en ten slotte de jicht, dat waren voor Rubens de vruchten van zijn diplomatieke loopbaan, die wel toonde, dat zijn genie overal goed geplaatst was, maar jammer genoeg kostbare oogenblikken aan de kunst ontroofde. Omstreeks dezen tijd werd hij door de beroemde academie van schilderkunst te Antwerpen tot haar deken gekozen en trad hij, daar zijn eerste echtgenoote inmiddels in 't jaar 1626 was overleden, nog op drie en vijftigjarigen leeftijd met een meisje van zestien jaren, Helena Fourment geheeten, in het huwelijk. Sinds dien tijd biedt het leven van Rubens geen hoofdgebeurtenissen meer aan. Nog eenmaal had hij evenwel een heerlijke gelegenheid om te toonen, dat zijn gevorderde jaren en ziektetoestand, zijn genie nog niet uitgedoofd hadden. Toen de infant Ferdinand, die na den dood van Isabella door Spanje met het bestuur des lands bekleed was, zijn intrede deed in Antwerpen, kwam hij door twaalf triomfbogen door de hand van Rubens geteekend. De graveerkunst heeft ons de herinnering aan die composities bewaard en men weet niet wat meer daarin te bewonderen, den rijkdom der gedachte of het grootsche der uitvoering. Van dien tijd af was zijn leven slechts een strijd tegen de meedoogenlooze kwaal, waaraan hij eindelijk den 30en Mei 1640 bezweek. De twee en zestigjarige schilder stierf met het palet in de hand.
Voor de derde gravure van dit nommer bood een gedicht van Tennyson de stof. Ofschoon de personen verschillen, is 't onderwerp hetzelfde als dat 't welk door onderstaande versregelen wordt uitgedrukt:
Op den heuvel lag het hutje
Van een arm en klein gezin,
Vader, moeder en hun kleine,
De arme bergman was een koning,
't Groen der heuvlen was zijn troon,
En een spade was zijn schepter,
't Gouden zonlicht was zijn kroon.
Hem ter eer stemt elken morgen
't Vooglenkoor een huldelied.
Slechts zijn koningin en prinsje
Andre vorsten kent hij niet.
Andre vorsten?... 't Bloed des oorlogs
Kondigt hunne schreden aan,
En hun legers doen de vlammen
Uit des bergmans woning slaan.
De arme bergman toog naar 't slagveld,
Kind noch gade ziet hem meer,
‘Moeder,’ zegt de zoete kleine,
‘Komt dan vader nimmer weer?’
Vleiend strekt het kind zijn armpjes
Bij dees vraag naar 's moeders schoot,
En zijn lieve blauwe sterren
Worden van het schreien rood.
‘Voor zijn vaderland, mijn jongen,
Ging uw vader van ons heen,
Om u daarvoor groot te maken
Leeft uw moeder nu alleen.’