velenden afstand afgelegd en had men de ongerepte wouden bereikt, waarin wellicht nooit, dan bij het aanleggen van de spoorbaan, een bijl was gezet. Welk een verrassende, ongewone verschijning voor de meeste der passagiers!
De overvloed, de verscheidenheid der machtige en wilde vegetatie vermoeide als 't ware hunne blikken. In duizenderlei vormen vertoonden zich hier de gewassen, door niets in hunnen groei bedwongen; het was eene heerlijke chaos, waar de menschelijke kunst slechts met moeite plaats genoeg had kunnen vinden voor het leggen eener spoorbaan De brandende zonnegloed had elders alles doen verdorren, doch hier dien overvloedigen wasdom bevorderd en hoe brandend ook de zonnestralen in tropische hitte nedervielen, was nogtans hier, onder de dekkende bladeren der palmen, alles bloeiende en onverwelkt.
Meerdere uren doorliep de trein deze bosschen; het was inmiddels nacht geworden. De palmboomen vereenigden van weerszijden der baan hunne bladeren als tot een baldakijn, zoodat den reizigers geen uitzicht op den in die streken met dubbelen glans stralenden sterrenhemel bleef; doch de heldere schijn der sterren vond hier en daar eenen weg langs de twijgen en takken der boomen, die alsdan spookachtige schaduwen wierpen.
Het terrein werd allengs heuvelachtig en kleine hoogten hadden bochten en wendingen der lijn noodig gemaakt. Juist was men een dier heuvels voorbij, toen in de verte eensklaps een sterk flikkerend licht bespeurd werd, dat men voor eene opening in het bladerengewelf, waardoor de morgenzon scheen, hield, wijl naar berekening van den tijd de trein weldra de bosschen moest gepasseerd zijn.
De baan kromde zich aanmerkelijk en men kwam, gelijk het b.v. op een bergspoorweg dikwijls het geval is, weder op slechts een steenworp afstand van eene plek, die men een kwartier geleden reeds was voorbij gestoomd. Het licht, dat men zoo onverwacht bespeurd had, werd steeds sterker en de wind, die hen tegenwoei, steeds geweldiger. Met razenden drift snorde intusschen de trein voort. Een groote beklemdheid en angst beving de reizigers; want zij waren tot de overtuiging gekomen, dat het hevige licht niets anders dan een boschbrand was. Met vreeselijke snelheid verbreidden zich de vlammen in de uitgedroogde, door de zonnehitte reeds verschroeide boomen; een felle wind deed daarbij den schrikkelijken brand nog meer toenemen. De reizigers waren nog in twijfel of de brand reeds de baan bereikt had of nog op eenigen afstand van den weg woedde; zoodat er wellicht nog kans bestond om ongehinderd door te stoomen. Weinige minuten waren voldoende om daarin zekerheid te erlangen; doch welk eene zekerheid! Eenige oogenblikken verliepen en de trein stond stil; de vlammen versperden den weg. De boomen en kleinere planten aan weerszijden waren reeds door het vuur aangegrepen en de brandende takken en bladeren vielen op de rails neder. De passagiers waren uit de waggons gesprongen en staarden het ontzettend tooneel aan. Nog eenige minuten rijdens slechts en zij waren buiten het bosch geweest en weder in de prairieën! Sommigen blikten als wezenloos in dien vuurgloed; anderen vielen bewusteloos neder; zelfs de spoorbeambten waren door de ontsteltenis in verwarring gebracht en weinigen hadden tegenwoordigheid van geest genoeg om te overleggen, wat in deze omstandigheden aan te vangen. Het verkieslijkste scheen: terug te keeren; doch, daar de trein langen tijd had doorgestoomd, was de voorraad water en kolen tot zulk een minimum geslonken, dat hoogstens nog eenige mijlen konden afgelegd worden. Het station, waar versch water en kolen moesten opgedaan worden, bevond zich in tegenovergestelde richting, een kwartier verder op, buiten de wouden. Daarbij was het te duchten, dat, wijl de wind hen tegenwoei, de ras voortsnellende vlammen hen zouden bereiken, waar de trein, bij gemis aan voorraad, zou moeten ophouden, ja, hen misschien nog eer zouden achterhalen. En toch, wat bleef er anders dan die terugweg over!
De vlammen bedreigden hen reeds van alle kanten, een gruwzame dood grimde hen aan, hier, te midden der woestenij, honderden mijlen van hunne woonplaats verwijderd. En de gedachte, dat de achtergebleven en wachtende betrekkingen nooit het treurig lot, dat hen getroffen had, zelfs vernemen zouden, kwelde degenen, die door den angst hunne bezinning niet geheel hadden verloren, bovenmate. Daar werd, als een electrieke schok het reisgezelschap aandoende, het denkbeeld geuit, of het wellicht nog mogelijk ware om met den locomotief alleen, welke tegen het vuur meer bestand was, den brandenden chaos te ontvluchten. De locomotief bood echter geen plaats voor meerdere personen, enkel de machinist dus zou, daar allen toch een omkomen in de vlammen bedreigde, dien gevaarlijken tocht wagen om, indien het hem gelukte door te dringen, althans het droevig uiteinde van de reizigers aan de wereld te kunnen meêdeelen. Dit voorstel werd den machinist, die nog de meeste bedaardheid had behouden, gedaan. Bij het vernemen daarvan, verhelderden zijne blikken, hij schouwde geruimen tijd naar boven, zijne lippen bewogen zich, als richtte hij een gebed tot den Oneindige, en hij verklaarde toen dat hij met hen wilde omkomen of met hen gered worden. Alleen ontvluchten wilde hij niet; hun allen wachtte daar een gewisse dood; zij konden zich dus gerustelijk met zijn voorslag vereenigen om gezamenlijk den rit door het vuur te wagen; doch dan ook geen minuut verloren. Hij zou den stoom zoo hoog mogelijk opdrijven; binnen een half kwartier zou men den uitgang van de wouden bereikt hebben. ‘Zendt een vertrouwvol gebed ten Hemel,’ riep hij nog, ‘misschien ontkomen wij deze schrikkelijke wildernis.’
Hij sprong op de locomotief, terwijl de overige reizigers zich haastten in de waggons plaats te nemen. Voorwaarts ging het in pijlsnelle vaart! De trein ijlde door een ware vuurzee henen; gelukkiglijk dreef de wind, die vroeger hun ongelukkig lot scheen te zullen verhaast en, de vlammen in zulk eene richting, dat ze slechts vluchtig langs de waggons lekten. De brandende takken en bladeren, die de rails bedekten, waren reeds verkoold, zoodat de trein ongehinderd daarover voortstoomde.
Nooit zijn hem, zoo bemerkt de reiziger, die dezen tocht beschreef, acht dagen zoolang gevallen als de acht minuten sporens door den boschbrand. De ruiten sprongen vaneen, het hout begon reeds te smeulen, eindelijk - een scherp gefluit van de locomotief - nog eenige wendingen; de trein stond stil - men was gered!
De passagiers verlieten aanstonds de waggons en slechts één gedachte bezielde hen allen; dankbaarheid jegens God, die hen had gered en jegens dengene, die het werktuig van deze redding was geweest.
Allen zonken op de knieën en richtten hunne blikken omhoog; woorden kon geen van allen uitbrengen; een stil dankgebed steeg uit hun harten op.
Men wilde, toen de eerste oogenblikken der ontroering voorbij waren, den persoon, aan wien men naast God de redding te danken had, een bewijs van erkentelijkheid geven. Er bevonden zich verscheidene rijke Yankees onder de passagiers en de ingezamelde som, waarbij zelfs de armste zijn penning legde was zeer aanmerkelijk; op dien stond scheen geen belooning hun te ruim en zij stelden zich met vreugde voor, hoe groot de blijdschap moest wezen van den machinist, de vader eener talrijke familie, wanneer hem die som werd aangeboden. Doch toen men hem deze wilde ter hand stellen, verklaarde hij dat zijn schoonste loon bestond in het bewustzijn zijn plicht te hebben gedaan en hij de ingezamelde gelden terugwees, die men, op zijn verzoek, tot het een of ander weldadig doel zou aanwenden. Hun dank waren zij enkel Dengene verschuldigd, zonder wiens toelating geen haar van ons hoofd gekrenkt kan worden. Hij had echter een verlangen, en dat kon men voldoen. Men moest hem beloven, zoolang hij leefde, niet van dezen schrikkelijken tocht te spreken; hij wilde gaarne onbekend blijven. Allen deden deze belofte.
De meeste waggons waren min of meer door het vuur beschadigd, uit eene nabijgelegen plaats werd het noodig aantal arbeiders ontboden, om de sporen van den brand zooveel mogelijk te doen verdwijnen. Ook dezen werd het zwijgen over dit voorval opgelegd. Het ingezamelde geld werd later, gelijk de machinist verzocht had, tot een liefdadig doel besteed.
Hoewel de machinist de hem toegedachte belooning had geweigerd, ontving hij later ruime giften, die hij niet kon terugwijzen, daar ze hem naamloos werden gezonden en die hem in zijne groote huishouding zeer te stade kwamen.
De boschbrand breidde zich niet verder uit, wijl de wind gekeerd was en de vlammen in de richting der prairieën dreef; aan deze omstandigheid, als hadden zij het einde van den brand rustig afgewacht om verder te reizen, werd het vertragen van den trein toegeschreven door hen, die ongerust waren over het lot der reizigers. De man, die onbekend wilde blijven, behoort niet meer tot de levenden; de weduwe en de weezen ontvingen van verschillende zijden talrijke giften en zijn daardoor tot een soort van welstand gebracht; zij weten niet, van waar die giften kwamen, evenmin weten zij, waarom ze hun werden toegezonden; want de machinist had ook tegenover zijne familie het stilzwijgen bewaard.