Onze gravuren.
Het reddingswezen ter zee, vooral wat betreft de spoedige hulp, die van het strand aan de bemanning van gestrande vaartuigen wordt verleend, is sedert de uitvinding en de steeds doelmatiger inrichting der reddingsbooten, zeer vooruitgegaan; doch niet altijd is dit reddingsmiddel aan te wenden.
Soms is het geweld der orkanen zoo hevig, dat de reddingsbooten niet kunnen uitloopen, en men is derhalve op middelen bedacht geweest om ook bij den hevigsten storm aan de ongelukkige schipbreukelingen hulp te kunnen bieden. Het is een Engelschman, met name Manby, aan wien men de uitvinding der reddingsmortieren te danken heeft. Aan den kogel of de raket, welke door die mortieren naar het wrak worden geworpen, is een touw bevestigd, waarmede de schipbreukelingen zich kunnen redden. De verstdragende en met de meeste juistheid werkende van die raketten-toestellen, werden aanvankelijk vooral te Spandau vervaardigd. Zij schoten de touwen ongeveer vijf honderd passen ver, tegen den zwaarsten storm in.
Reeds vroegtijdig heeft men zooveel mogelijk de stranding van vaartuigen zoeken te voorkomen door signalen en bakens op de meest dreigende punten der kust. De vuurtorens dagteekenen van overouden tijd. De beroemdste dier bakens was die van Alexandrië, op last van Sostrates, een egyptisch vorst gebouwd en als een der wereldwonderen aangemerkt. Hij werd voltooid in het jaar 283 vóór onze tijdrekening; zijne hoogte was omstreeks 550 voet; tot in het begin van de veertiende eeuw is dit trotsch gebouw gespaard gebleven en de oorzaken der verwoesting van dit gevaarte zijn onbekend. Tot de vermaardste vuurtorens van den nieuweren tijd behoort die van Eddystone, een klip in het engelsche Kanaal, op veertien mijlen afstands van de oorlogshaven Plymouth. Reeds herhaalde malen waren de op dat punt gebouwde vuurtorens verwoest, totdat in 1755 het tegenwoordig gebouw, van veel hechter constructie, verrees. De onderneming werd opgedragen aan een zekeren Smeaton, die aan dezen toren, welke meestal tot model van de later opgerichte gediend heeft, alle sierlijkheid vermeed, een breeden, ruimen grondslag en ronden vorm gaf, en hem geleidelijk in proportiën afnemend liet toeloopen.
Een niet minder merkwaardig gebouw, ook om de moeilijkheden, welke zijne oprichting evenals die der reeds genoemde, in den weg stonden, is de vuurtoren van Cordouan, op een rots in de rivier de Garonne. Zes en twintig jaren lang werd er aan gewerkt; de hoogte is honderd vijftig voet en slechts gedurende de ebbe staat hij droog.
Waar geen torens opgericht kunnen worden, heeft men schepen gestationneerd, waarop bij dag eene vlag als signaal wappert en des nachts een of meerdere lichten onderhouden worden.
Om het licht der vuurtorens van eenig ander te onderscheiden, kwam men vooreerst op het denkbeeld van gekleurd licht. Doch hoewel de gekleurde glazen den schijn op geringen afstand goed overbrengen, zoo is zulks in de verte echter niet te bespeuren en men kwam vervolgens tot de aanwending van twee lichten, het eene aan den top van den toren, het andere gelijk met de kust. Ook vond men het draaiende licht uit, waarbij door een uurwerk het verlichtingstoestel kringsgewijze wordt bewogen terwijl tevens door gekleurde glazen andere afwisseling wordt aangebracht. Voorts heeft men het zoogenaamd bliksemend en het afgebroken licht; het eerste, waarbij gewoonlijk een plaat van blik door een uurwerk wordt gedreven, vertoont zich eensklaps om na eenige oogenblikken weder te verdwijnen; het tweede loopt langs een riem langzaam in den toren omhoog en verdwijnt dan, terwijl het naar beneden gaat en na den omloop weder zichtbaar wordt.
In den laatsten tijd zijn de verlichtingen der vuurtorens aanmerkelijk verbeterd geworden, door de aanwending van op bijzondere wijze geslepen glazen en van 't electrisch licht.
‘Toon mij een vrouw, die niet nieuwsgierig is en ik zal er u een aanwijzen, die verstand heeft,’ zegt de grieksche wijsgeer Plutarchus.
't Oordeel van den heidenschen philozoof, over onze goede Eva's dochteren is zeker wel wat kras en blijve geheel voor zijn rekening. Maar toch, of Loth's echtgenoote nu juist de eenige onder de vrouwen is geweest, die door nieuwsgierigheid bekoord werd, zal niemand zoo gereedelijk toestemmen.
Hoe althans anders die heimelijke lectuur van 't jonge meisje te verklaren, 't welk ons de gravure op pag. 380 te zien geeft?
In allen gevalle, ik sta er niet voor in zoo morgen de water- en vuurvrouw en 'k weet niet wie al meer, den inhoud kennen van 't geheime briefje, dat de heer des huizes vandaag zoo zorgeloos op zijn kantoorlessenaar liet slingeren.
Want wat Aristoteles van de menschen in 't algemeen zegt, dat zij namelijk van natuur naar weten streven, geldt ook van 't dienstmeisje, en zij bezit er nog dit eigenaardigs bij, dat zij een bijzondere manier heeft om haar weten aan den man te brengen.
Al leveren ook de Rijn en de Donau, die beide hoofdstroomen van ons werelddeel, menig punt van vergelijking op, toch zal de eerste onder menig opzicht, vooral in 't oog van den toerist, den voorrang blijven verdienen.
De Donau kan niet wedijveren met den Rijn, wat de pracht der oevers betreft; ook heerscht er minder bedrijvigheid langs zijne boorden. Het aantal steden, die langs den Donau gebouwd zijn, is betrekkelijk gering en over 't algemeen zijn het kleine. Van Ulm tot Pesth vindt men slechts vijf steden met eene bevolking, die het cijfer van twintig duizend te boven gaat; op gelijke uitgestrektheid langs den Rijn zou men er minstens een twaalftal aantreden.
De Donau neemt echter in zijn verren en kronkelenden loop tal van andere rivieren op. De voorname zijstroomen, die zich in den Donau ontlasten zijn niet minder dan ongeveer honderd en twintig, waaronder de Inn, de Theis en andere, welke tot de groote rivieren gerekend worden. Ze zijn als zoovele machtige armen, die de hoofdstroom rechts en links uitstrekt om zijn ruim gebied te omspannen.
Onder deze zijrivieren is er vooral eene: de Muhl, die, om zoo te zeggen de eer van den Donau ophoudt, in betrekking tot het schilderachtige en bekoorlijke der oeverstreken, en wier omtrek hoewel minder door toeristen bezocht, zoowel een bezoek waard is als menig hooggeroemd Rijn-landschap. De Muhl, een rivier, die op de grenzen van Bohemen en Beieren ontspringt en zijn voornamen loop heeft door het aartshertogdom Oostenrijk, werpt zich bij Neuhaus in den Donau. Dat er van het schoon zijner oevers niet te veel gezegd is, daarvan moge een blik op de gravure, pag. 381 eenigszins overtuigen.