vóór den dag des gevechts, en dan alleen als de toestand van het christen leger hopeloos werd; daarna zou hij tot straf voor zijn tegenstand na drie dagen sterven.
De standaard droeg het beeld van de H. Maagd met het goddelijk Kind op den arm; aan hare voeten was het teeken dat de koning gewoonlijk op zijn eigen standerd voerde.
Den 21 Juni was het christenleger uit Toledo vertrokken en had zich aanstonds van de vestingen Magalon en Calatrava meester gemaakt. De vreemdelingen, hetzij uit ontevredenheid omdat Calatrava niet aan de plundering werd prijs gegeven, hetzij omdat zij tegen de vermoeienissen van een warmer klimaat niet bestand waren, trokken zich op een klein getal fransche ridders na, allen terug.
Midden in den nacht, die den 16en Juli voorafging werd het christenleger uit den slaap gewekt met den kreet: ‘Staat op kinderen des Heeren.’ Aanstonds wordt het H. Misoffer opgedragen en toen die grootmoedige helden na eene rouwmoedige biecht, zich aan de tafel des Heeren met het Brood der Engelen gesterkt hadden schaarden zij zich vol geestdrift in slagorde: de Castilianen in het midden, de Arragoneezen ter linker-, de Navarreezen en nog overgeblevene Franschen ter rechterzijde, terwijl Rodriguez, de vrome aartsbisschop van Toledo, met de andere bisschoppen en Heeren van Castilië de achterhoede vormden. Zoo stond het leger in de vlakten van Toledo tegenover een veel sterkeren vijand aangevoerd door den emir Mohammed-Ben-Nassir. Zij waren gelegerd tegen een steilen berg van beide kanten door bosschen en stroomen verdedigd. Met zijn zwaard omgord en den Koran in de hand stond der Mooren vorst onder eene tent die zich door hare pracht van al de anderen onderscheidde. Vóór de tent stond de keurbende der infanterie, als een levend bolwerk in dichte drommen geschaard, terwijl een groote keten, die hen omsloot alle mogelijkheid tot vluchten moest benemen. Die ontzaglijke menigte was gedekt door de legermacht der Almohaden, verschrikkelijk door hun aantal en hunne omstuimigheid; de Beduïnen beschermden de flanken van het leger.
Bij het aanbreken van den dag geeft Alphonsus het teeken tot den aanval. Een orkaan van de bergen losgelaten stort zich niet met meer woede op de vlakten. De Mooren worden onder dien stortvloed verpletterd en zijn verplicht te wijken. Doch eene nieuwe versterking daagt op en op hunne beurt worden de aanvallers teruggeslagen en hunne voorhoede verpletterd; nieuwe benden snellen vooruit om de gevallenen te vervangen, ook dezen moeten voor de verschrikkelijke overmacht zwichten; de Tempeliers en de ridders van Calatrava zijn niet meer; de grond is met lijken overdekt en drinkt het bloed der dapperen. In dat schrikwekkend oogenblik roept de koning van Castilië uit: ‘Aartsbisschop laat ons hier beiden sterven!’ ‘Neen, mijn vorst,’ zoo luidde 't antwoord, ‘hier zult gij over uwe vijanden zegevieren. Snellen wij hun dan ter hulp die zich in 't grootste gevaar bevinden.’
Doch door den dapperen en tevens voorzichtigen Fernando Garcias teruggehouden, wacht de edele Alphonsus met de onversaagdheid van een leeuw de overwinning of den dood. Reeds is het middaguur geslagen en nog is de zege niet beslist. Alphonsus vereenigt de achterhoede, en vast besloten een beslissenden slag te slaan, stort hij zich aan de spits der ruiterij met onstuimigheid op den vijand. Naast het kruis van den Zaligmaker, dat door een kanunnik voor den aartsbisschop wordt uitgedragen, wappert de standaard van Onze lieve Vrouw van Roc-Amadour, onderpand van overwinning en glorie. Een der edelste en dapperste ridders had hem op bevel van Alphonsus in het hevigst van den strijd ontrold. Op dit teeken buigen de krijgers eerbiedig de knieën. Verbitterd op het gezicht van dien standaard en de beeltenis van haar, die sterker is dan in slagorde geschaarde legers, doen de ongeloovigen eene hagelbui van pijlen en steenen op haar regenen. Buiten zich zelven van verontwaardiging werpt Alphonsus zich te midden der vijandelijke drommen en baant zich een doortocht met het staal. De Navarreezen, door hun koning aangevoerd, verbreken de keten, die het moorsche leger omsluit; een edel ridder, Nugnez de Zara was er eenige oogenblikken te voren met zijn paard overheen gesprongen.
De nederlaag is volkomen, de emir ziet zijne garde wijken, zijn oudsten zoon sneuvelen, zijn banier buit gemaakt; hij neemt de vlucht, gelukkig zijne schatten te kunnen redden, die achter het leger op kameelen geladen waren. De Mooren leden grootere verliezen in de vlucht dan in den strijd. Volgens Albéric bedroeg het aantal hunner gesneuvelden 100,000, terwijl de Christenen, hoewel zij in het begin ontzaglijke verliezen geleden hadden, na het ontvouwen van Maria's standaard nauwelijks dertig man verloren.
Eerst na zonsondergang namen de overwinnaars bezit van het vijandelijk kamp dat zoo uitgestrekt was, dat de Christenen er nauwelijks de helft van konden vullen. De buit was ontzaglijk: mondbehoeften in overvloed en een zoo groote hoeveelheid wapenen dat het hout der lansen en pijlen meer dan genoeg was om de legervuren gedurende twee dagen te onderhouden, zonder dat er zelfs de helft van verbrand werd.
De vrome Alphonsus zond de Alferez, voornaamste banier der Mooren, die alleen aan de keur der troepen werd toevertrouwd, naar Rome. En om de herinnering aan dien gedenkwaardigen dag te vereeuwigen stelde hij een feest in, dat jaarlijks op den 16en Juli moest gevierd worden.
C. D'A.