Heiligdommen van de H. Maagd.
I.
Onze Lieve Vrouw der tranen, te Treviglio, diocees van Milaan.
Gelijk wij ons bedienen van platen en beelden, om ons de onsterfelijke geesten voor te stellen ten einde daardoor in ons hart godsdienstigen eerbied op te wekken; zoo hebben die zalige geesten dikwijls hetzelfde middel en meer andere uitwendige teekenen gebruikt om ons de teedere goedheid, die zij voor de stervelingen hebben, te openbaren. Onder al de teekenen van genegenheid is dat der tranen ongetwijfeld het natuurlijkste en roerendste. Hoe dikwerf hebben de oogeu van de H. Maagd, in verschillende tijden en omstandigheden dat treffend bewijs van hare meewarigheid met onze rampen gegeven! Onder vele andere kies ik het volgend merkwaardig voorval uit, dat in het jaar 1522, ten aanschouwen van een geheel leger, te Treviglio, stad en vesting in het diocees van Milaan, gebeurde.
Reeds van den beginne had Treviglio zich onder de bescherming van de H. Maagd gesteld; de eerste kerk werd toegewijd aan hare Hemelvaart en al de overige onder verschillende titels van de H. Maagd gebouwd. Door die devotie had de stad zoozeer de gunsten van de Moeder van barmhartigheid tot zich getrokken dat haar rijkdom en grootheid spoedig ten top gestegen waren, toen zij zich eensklaps met een algeheele verwoesting bedreigd zag.
Italië werd wreed geteisterd door de bloedige twisten van Karel V en Frans I en weldra zagen ook de inwoners van Treviglio, die al te onbesuisd en te vurig de partij van Karel tegen de Franschen hadden opgenomen, het fransche leger, moord en wraak ademend hun grondgebied betredep. Den 28en Februari 1522 trok de dappere Lautrec, aan het hoofd van zijne wraakzuchtige troepen, van Cremona naar Treviglio; zijne nadering verspreidde schrik en ontzetting onder de bevolking. Velen verzamelen al hunne kostbaarheden, en hunne kudden vóór zich uitdrijvend, gaan zij zich in de bosschen verbergen; anderen, vooral de vrouwen, vluchten in de kerken met de hoop dat de heiligheid dier plaatsen hen tegen den algemeenen rampspoed, die het land ging treffen, zal beveiligen. De wanhoop en ontzetting waren algemeen. Engelen des vredes kwamen uit de naburige steden om het ter neer gedrukte volk dat zijne redding van Maria's bescherming alleen verwachtte, te troosten en te sterken. Uit Brignano ontbood men den uitstekenden Barnabé Visconti, die eenigen invloed bij den franschen generaal had. Ondertusschen kondigen de uitgezondene boden de nadering van den vijand aan; na zonsondergang zou de stad aan al de afgrijselijkheden van den nacht en de overweldiging overgeleverd zijn. De kerken zijn opgevuld met smeekelingen, die zuchtend hun handen ten hemel verheffen.
In rouw gehuld, in de nederigste houding en blootsvoets gaat het bestuur der stad met Visconti den vijandelijken generaal te gemoet. Zij werpen zich voor zijne voeten neder doch de fiere krijgsman acht hen nauwelijks een vertoornden blik waardig. Het eenige wat zij verwerven is, dat de wraak nog eenige uren zou uitgesteld worden totdat er een nauwkeuriger onderzoek zou ingesteld zijn. Dit gezegd hebbende geeft Lautrec zijn paard de sporen en betreedt het grondgebied van Treviglio.
In den nacht, zoo angstig begonnen, nam de schrik nog toe, omstreeks middernacht zag men boven den toren van den H. Augustinus eene groote vlammende streep die nu eens vurige tongen dan weêr zwaarden voorstelde; allen beschouwden het als een zeker teeken van den ondergang en de verwoesting der stad. Den volgenden morgen verschijnt Lautrec door zijn staf omgeven op het plein; gebeden, voetvallen, tranen en snikken, alles is vruchteloos: de misdaad moet gestraft, de stad verwoest worden. Reeds geeft hij zijn bevelen als op eens van den kant van den burcht, soldaten komen toegesneld met den uitroep: Mirakel! Mirakel! de H. Maagd weent in de kerk van den H. Augustinus en te gelijkertijd verkondigt het klokkengelui van de kloosterkerk het blijde nieuws aan de stad. De soldaten gaan Lautrec te gemoet en roepen hem met ontroerde stem toe: ‘Generaal, eene afbeelding van Onze Lieve Vrouw, in de kerk van het naburig klooster vereerd, laat tranen uit de oogen vloeien en een bloedig zweet uit het geheel lichaam.’ De bevelhebber door dit verhaal getroffen, begeeft zich naar de aangeduide plaats. De H. Maagd is voorgesteld in zittende houding met het goddelijk kind op haren schoot; het moederlijk oog is vol teederheid en eerbied op dat dierbaar kind gevestigd; een purperen kleed omsluit haar maagdelijke leden, terwijl een azuren mantel hare schouders bedekt en in golvende plooien op een rooden zetel nederhangt. Adel zetelt op haar gelaat, majesteit in al hare trekken, de gouden lokken rusten op hare schouders.
Onder de afbeelding waren eenige vrouwen geknield, die evenals al de anderen die in de kerk tegenwoordig waren zuchtten over de rampen, die haar vaderstad bedreigden. Eensklaps zien zij druppels water voor zich op den grond neêrvallen; denkende dat het regent openen zij het raam om zich te vergewissen, doch de hemel is helder; zonder echter aan dit verschijnsel eenig gewicht te hechten, werpen zij zich andermaal op de knieën; doch nauwelijks zijn zij gezeten of nieuwe druppels komen haar bevochtigen, andermaal slaan zij de oogen naar boven, beschouwen de afbeelding waarvoor zij geknield zijn en ontdekken het groote wonder dat de geheele kerk in opschudding brengt.
Ondertusschen was Lautrec met zijn schitterenden stoet de kerk genaderd; aan den ingang vond hij eene groote menigte soldaten die, gekomen om te plunderen, op het gezicht van het wonder als aan den grond genageld waren. Hij drong door tot aan de wondervolle afbeelding en toen hij de tranen zag, die overvloedig uit de oogen opwelden en op den grond vielen, en het zweet, dat als eene morgendauw den muur bedekte en alleen het maagdelijk lichaam van Maria bevochtigde, terwijl men op het goddelijk kind niets anders bespeurde dan de tranen zijner moeder, maakte de ontroering zich van zijn hart meester; hij viel op de knieën om de koningin des hemels, die hem aldus tot medelijden aanspoorde, te huldigen. Opgestaan wischte hij meermalen de tranen, die opnieuw vloeiden en het zweet, dat voortdurend op haar lichaam parelde, af; anderen deden hetzelfde en telken male herhaalt zich het verschijnsel. De vicaris Serpelloni, begaf zich met de kanunniken, Barnabé Visconti, Lautrec en zijn staf naar het klooster om den muur aan de keerzijde te onderzoeken, zij vonden dien geheel droog en erkenden de bovennatuurlijkheid van het verschijnsel. De fransche generaal verklaarde zich overwonnen, hij ontdeed zich van helm en degen en hing ze tot teeken van hulde aan de voeten van de H. Maagd op. De officieren en het geheele leger volgden zijn voorbeeld en weldra was de kerk als opgevuld met helmen, degens, gouden en zilveren eereteekenen, vaandels en standaarden.
Het volk was opgetogen: ‘Maria weent voor ons! Maria heeft ons gered! De Franschen zijn bevredigd! Leve Maria! Leve onze bevrijdster!’ klonk het uit aller mond.
Zoo werd die stad, aan Maria toegewijd, door haar van een wissen ondergang gered.
C.S.A