Napoleon I in zijn jeugd.
De getuigenis van een der leeraren aan de militaire school te Brienne, waar Bonaparte zijne eerste studiën maakte, heeft zich in later tijd wel bevestigd: ‘Corsicaan van geboorte en in karakter, zal hij het zeer ver brengen, als de omstandigheden hem gunstig zijn.’ Het karakter van den zoo beroemd en berucht geworden Corsicaan kwam reeds in zijne jeugd op zoo duidelijke wijze aan den dag, dat die leeraar gerustelijk deze soort van voorspelling wagen konde en allen, die Bonaparte toen reeds leerden kennen, zij hadden gelegenheid genoeg om op te merken, dat er iets buitengewoons in hem stak. Hij liet ook somwijlen in zijne gewoonlijk zeer korte gezegden wel doorschemeren, dat hij van plan was zich door geen beletselen te laten tegenhouden, als het hem te doen was, om zijn zin te krijgen of als er kansen bestonden om vooruit te komen.
Toen hij eens, bij gelegenheid dat er sprake was van den beroemden franschen veldheer Turenne, iemand hoorde zeggen: ‘Ja, 't was een groot man; maar ik zou hem toch hooger schatten, als hij in Duitscland niet zoo erg had huisgehouden en den Palts niet had laten plat branden,’ merkte Bonaparte op: ‘Het zou wat, 't doet er niets toe, als die brand noodig was voor de bereiking van zijn doel.’
Terwijl de revolutionaire dwalingen meer en meer veld wonnen en eindelijk de storm losbrak, wachtte Napoleon eerst den loop der gebeurtenissen eenigen tijd af, totdat hem gebleken was, waar voor hem de gunstigste kansen waren om fortuin te maken. ‘Wij moeten toezien,’ zeide hij eens tot den kapitein van de compagnie, waarbij hij den rang van tweeden luitenant had; ‘de tijd van revolutiën is immers een goede tijd voor militairen, die zich weten te onderscheiden.’ Toen de revolutionairen slaagden, bedacht Bonaparte zich niet langer; hij verklaarde zich voor de revolutie, wijl deze naar allen schijn zou zegepralen.
In 1791 bevond zich de jeugdige luitenant met verlof op Corsica, juist terwijl te Ajaccio de eerste verkiezingen van officieren der nationale garde zouden plaats hebben en hij was uiterst verlangend om als zoodanig in aanmerking te komen. Zijne verkiezing zou eigenlijk niet geldig zijn, daar hij aan het leger verbonden was, doch in die dagen van woeling, konden de overheden het met alles zoo nauw niet nemen en waren zij menigmaal gedwongen de afwijkingen van bestaande regelingen door de vingers te zien. Napoleon dacht dan ook, dat indien hij zich maar van de meerderheid der stemmen kon verzekeren, verder geene aanmerkingen zouden gemaakt worden. Doch, om zich die meerderheid te verwerven, kocht hij de stemmen van die kiezers, welke hij met zijn geld voor zich kon winnen en trachtte door schrikaanjaging diegenen, welke zich niet lieten omkoopen, insgelijks tot zijne partij over te halen. Hij wilde op deze wijze beproeven te zegevieren over de candidaten der tegenpartij, met name Peraldi en Pozzo di Borgo, die bijna alle voorname burgers van Ajaccio op hunne zijde hadden. Hij had zich eenmaal in den zin gesteld verkozen te worden, 't mocht dan buigen of barsten. Zijne praktijken bij deze verkiezingen zijn zeer karakteristiek en als 't ware een voorspel van Napoleon's onveranderlijke gedragswijze in latere jaren. Hij was er immers steeds op uit diegenen om te koopen, welke hem tot werktuigen konden dienen, of hen door bedreigingen en dwangmiddelen aan zich te onderwerpen, die hij onomkoopbaar bevond.
Hoewel hij er in slaagde de helft der kiesgerechtigden tot zijne partij te brengen, was zulks niet voldoende, indien hij de stemmen miste van de gelastigden, door de Constitueerende Vergadering benoemd, om de bataljons te organiseeren. Waren zij tegen hem, dan zou alles verloren zijn. Bij de aankomst dezer gelastigden, begaf zich de meest invloedrijke onder hen, Murati, terstond naar de woning van Peraldi, Bonaparte's voornaamsten tegenstander, hetgeen gelijkstond met zich ten zijnen gunste te verklaren. Napoleon had dien slag niet verwacht. Aanvankelijk was hij daardoor geheel in de war gebracht en toonde zich gejaagd en verlegen; hij ging zijne vertrouwelingen raadplegen, doch daar niemand eenige daad van geweld durfde aanraden, was hij min of meer aan zich zelf overgelaten en hij besloot toen ras een gewelddadigen aanslag te beproeven en zulk een uiterst middel aan te grijpen. In de keuze der middelen toch nam hij gewoonlijk niet het geoorloofde, maar het doelmatige tot uitgangspunt. Wat had hij beraamd?
Op den avond van denzelfden dag, waarop de gelastigden waren aangekomen, hoorden de Peraldi's, terwijl zij aan tafel zaten, een hevig geklop tegen de huisdeur; men opende en een troep gewapenden stormde binnen. Het ontstelde gezelschap zag zich overrompeld. Murati had nog den tijd te ontsnappen, hij werd echter achterhaald, en met geweld naar het huis van Bonaparte gevoerd, waar de aanlegger van deze geweldenarij met koortsachtig ongeduld den terugkeer van zijne trawanten zat af te wachten. Hij verborg zijne ontroering, toen hem de afloop van den aanslag bekend werd en zijn gevangene voor hem verscheen. Hij sprak hem zelfs met minzaamheid, voor zoover die bij Bonaparte te zoeken was, toe en zeide, terwijl hij zijn gelaatstrekken in een gedwongen plooi zette: ‘Ik wenschte dat gij vrij zoudt wezen, volkomen vrij, en dat waart gij niet bij Peraldi.’ Wat bleef den gelastigde anders over dan zich in zijn lot te schikken? Den volgenden dag werden de stemmen uitgebracht en Napoleon werd verkozen tot den post, waarnaar hij zoo vurig verlangde. De tweede tegen-candidaat Pozzo di Borgo waagde nog eene poging om gerechtelijk tegen de handelwijze van Napoleon te protesteeren, doch hij werd terstond aangevallen, op den grond geworpen en bijtijds door de persoonlijke tusschenkomst van Bonaparte voor verdere mishandelingen en wellicht voor erger behoed. Het voorgevallene op Corsica bleef als onopgemerkt, doordien in Frankrijk de revolutionaire onlusten zoo hooge mate van algemeene bezorgdheid wekten.
Indien de Raad der Vijf Honderd die door den toekomstigen consul bij zijn terugkeer uit Egypte, uiteengejaagd werd, geweten had, hoe hij bij die verkiezingen op Corsica te werk ging, de leden zouden dien dag wel thuis gebleven zijn.
Bonaparte verbleef niet lang op Corsica, nadat hij tot officier der nationale garde gekozen was, en keerde kort daarop naar Parijs terug, waar hij in zijn rang bij het leger, waarvan hij tijdelijk afgezet was, hersteld werd. Hij schijnt zich echter nog geruimen tijd meer als een Corsicaan dan als een Franschman beschouwd te hebben en slechts, toen hij, gedurende zijn langer verblijf in Frankrijks hoofdstad, had ingezien welke voordeelen er voor hem uit konden voortvloeien, wanneer hij hij zich onherroepelijk aan de lotsverwisselingen van Frankrijk verbond, besloot hij daartoe over te gaan. Corsica werd door hem als ter zij geschoven. In den loop van het volgende jaar had hij gelegenheid om te toonen, dat zijn besluit vast stond.
Een zijner landgenooten, Paoli, destijds gouverneur van het departement Corsica en wiens familie tot nog toe met die van Napoleon op zeer vriendschappelijken voet had gestaan, verklaarde, bij het vernemen van de gruwelen der fransche revolutionairen, van den koningsmoord, door hen gepleegd, openlijk zijne verontwaardiging en plaatste zich aan het hoofd der door hem opgewekte nationale beweging tegen de despoten van het Schrikbewind. Bonaparte besloot, na eenige aarzeling, zooals blijkt uit een half voltooid plan ter verdediging van Paoli voor de Nationale Conventie, zich tegen hem te keeren; hij smeedde eene samenspanning te Ajaccio, ten einde de citadel aldaar te overrompelen en aan de Franschen over te leveren. Het eenige echter, wat hij met die samenzwering beliep, was een verbanningsvonnis, waarin zijn geheele familie mede begrepen was; want zijn beraamde aanslag werd door de Corsicanen ontdekt. Zijne woning werd bestormd, geheel zijne familie was tot de vlucht gedwongen en vond een onderkomen te Marseille, waar zij eenigen tijd in de uiterste armoede leefde; hij zelf ook ontkwam door de vlucht en voegde zich weder bij het fransche leger in Italië, waarbij hij den rang van kapitein der artillerie had verworven.
Gedurende de verwarringen en den strijd tusschen de Jacobijnen en Girondijnen, welke op den val der laatsten uitliepen, verbleef Bonaparte bij zijn regiment, dat toen in het Zuiden van Frankrijk werkzaam was