III
In de restauratie.
Kort en wel, ik bereikte zonder halsbreken het doel mijner reis en trad in een restauratie.
Ik bestelde er een ontbijt, een heel simpel ontbijt: eenige sneedjes brood, wat boter en een paar eieren.
Terwijl ik aan 't eten was, wandelde de heer van 't hotel met een zeer dikken mijnheer de zaal op en neder en scheen met dezen in een zeer interessant gesprek gewikkeld.
‘Ja, 't is bepaald waar, men kan het niet tegenspreken,’ zeide de dikke heer, ‘die rijke koopman, welke gisteren gestorven is, was een rare sinjeur.’
‘Ja, ja,’ dacht ik bij mij zelven, ‘een rare sinjeur.... alles goed en wel, maar die ondertusschen duiten genoeg had.’
Na deze korte overweging, schepte ik eens fiks adem, zette de borst vooruit en riep op gebiedenden toon tot den koffiehuisbediende: ‘Aannemen!’
‘Jongen’ sprak ik hem toe, ‘zoudt ge mij niet een biefstuk kunnen bezorgen en zoo 't een en ander, wat er bij hoort. Ge weet dat zelf het best. Maar hoe gauwer hoe liever, want ik heb baast. Als 't naar mijn zin is, dan beloof ik je het goed met je te zullen maken.’
Middelerwijl stapten de dikke heer en koffiehuishouder opnieuw mijn tafel voorbij.
‘Zonder twijfel,’ zeide de koffiehuishouder, ‘als schatrijk heeft hij in de gansche stad altijd te boek gestaan. Ik weet iemand, bij wien hij meer dan vijftig duizend gulden had uitgezet. En eigenlijk gezegd, wat grondbezittingen aangaat, geloof ik niet, dat er hier iemand in de stad tegen hem aan kon. Vijftig duizend....’
‘Vijftig duizend gulden,’ herhaalde ik zegevierend bij mij zelven; ‘vijftig duizend!.... En opnieuw riep ik den jongen.
‘Aap! je moest me eens geven vijftig.... ik verspreek mij, je moest me eens een flesch wijn halen.’
Het werd hoe langer hoe vroolijker en levendiger in mijn hoofd en mijn hart, alsof er in beide een vol orchest van virtuozen aan 't strijken en muziek maken ging; in mijn hoofd schenen reeds een groot getal gasten verzameld, wier beenen zich tot een vreugdedans voelden opgewekt en in mijn hart hoorde ik bij elken polsslag door een allerbekoorlijkst gemengd koor dat verrukkend schoone lied herhalen: ‘Vijftig duizend, vijftig duizend gulden!’
‘Maar zoudt ge wel willen gelooven,’ hervatte de dikke heer, ‘dat onder de vreeselijke schulden, welke die zoogenaamde rijke koopman heeft, er een is van negenhonderd gulden aan coteletten en een van vijf duizend gulden aan champagne. De schuldeischers en deurwaarders loopen nu het huis plat. En wat denkt ge dat er nog te halen valt, daar geen beslag op ligt? Niets dan een oude versleten rammelkast van een kales of iets dergelijks....’
‘Zoo, zoo,’ dacht ik bij mij zelven, ‘dan verandert de historie.’ ‘Vriendjelief,’ riep ik vervolgens met smeekende stem den koffiehuisjongen toe, ‘je moest zoo goed zijn, om dat vleesch en die soep en die flesch wijn maar as je blieft weêr op zijn plaats terug te brengen. Vergeet ook vooral niet in aanmerking te nemen, dat ik nergens met mijn mond aan ben geweest. Ik moet het je ronduit bekennen, 't was een dwaasheid van mij om nog eenig eten of drinken te bestellen, daar ik op mijn gansche reis nog niets anders gedaan heb dan eten en drinken.’
Dit laatste was een vreeselijke logen, daar ik integendeel bij al mijn loopen nog bijna niets over de tong had gehad. De jongen bekommerde zich intusschen om mijn redeneering zeer weinig en antwoordde op bitsen toon:
‘Mijnheer, ik heb u niets anders gebracht dan 't geen gij gekommandeerd hebt, dus dat moet gij betalen.’
‘Betalen, mijn beste jongen,’ antwoordde ik, mij bedeesd achter de ooren krabbend, ‘daartoe is geld noodig en geld heb ik niet meer dan om 't ontbijt te betalen, en om u, als ge een beetje inschikkelijk zijt en geen straatgerucht maakt, een fooitje uit dankbaarheid te geven. Geloof mij: ik kan 't niet helpen, dat mijn rijke oom, op wiens rekening ik alles besteld had, op eens arm is geworden.’
De jongen gaf mij een knipoogje ten teeken dat hij mij verstond en dat er niemand verder meê noodig had. Ik betaalde hem mijn boterham met eieren en nog een kwartje voor zijn welwillendheid op den koop toe. Daarop schoof ik stilletjes de deur uit, zonder te weten hoe ik het verder zou stellen.
(Wordt vervolgd.)